Bij het lezen van de taal van juristen zal het vrijwel iedere niet-jurist duizelen. Een voorbeeld:
In dit vijand-stereotype is veelvuldig een instrument gezien om (…)’aan justitie in haar oorlog tegen “de vijand”, steeds meer middelen en bevoegdheden toe te kennen en “de vijand” steeds verder te ontwapenen in de zin van diens rechtbescherming steeds verder af te nemen’, dit alles tegen de principes van de rechtstaat in, dat alle burgers, ook wie de wet heeft overtreden of wie daarvan verdacht wordt, rechtsbescherming tegen de overheid toekomt, en dit met het gevaar dat de vrijheid van de burgers zal worden ondergraven door te ingrijpende bevoegdheden van de overheid. (Kelk, C., Humaniteit als strafrechtelijk principe: een tour d’horizon, in: Wegingen van ‘t Hart, Deventer, 2002)
Zinnen als deze zijn geen uitzondering. In hoeverre komt dergelijk taalgebruik ook in de rechtspraktijk voor en wat voor invloed heeft dit op het begrip van de zitting door de verdachte? Hierbij is het interessant naar het begrip van jongeren te kijken, zij zullen immers nog meer moeite hebben met juridisch taalgebruik.