Foucault en het kruitvat islam
‘Ik heb gehandeld uit geloof.’ Dat zei Mohammed B. kort nadat de rechtbank hem voor de moord op Theo van Gogh had veroordeeld tot levenslange gevangenisstraf, tijdens de rechtszitting op 12 juli 2005. Hij vervolgde: ‘Als het mijn vader of mijn broertje was, had ik hetzelfde gedaan. (…) U mag al uw psychologen, psychiaters en deskundigen op me af sturen, maar ik zeg u, u zult dit nooit begrijpen. Dat kunt u niet. Als ik vrij kom, en ik had de mogelijkheid om nog een keer te doen wat ik op twee november deed, wallah, ik zou precies hetzelfde hebben gedaan.’
Deze zinnen laten zien hoe haaks de opvattingen van Mohammed B. staan op die van de Nederlandse samenleving. Sinds het einde van de verzuiling is in Nederland religie uit het publieke domein gebannen. Geloven is iets wat je thuis doet. Je neemt het niet mee de straat op, laat staan naar je werk. Hiermee is religie ook geen onderwerp van publieke discussie of debat. De manieren om met de religie van de ander om te gaan en erover te praten zijn verdwenen. Dat iemand als Mohammed B. echt uit diep geloof handelt, is voor ons onbegrijpelijk en angstaanjagend. Daarom laten we hem onderzoeken in het Pieter Baan Centrum, in de hoop dat we zijn denkwijze onschadelijk kunnen maken door hem gek te verklaren. Dat is niet gelukt: Mohammed B. weigerde iedere medewerking.
De filosoof Michel Foucault schokte in de jaren zeventig van de vorige eeuw de Franse intellectuelen op vergelijkbare wijze als Mohammed B. dat nu in Nederland doet. In zijn journalistieke artikelen over de islamitische revolutie in Iran toonde hij de kracht en de macht van religie. De aanhangers van Khomeini wilden het regime van de sjah vervangen door een islamitische staat. Dat de revolutie echt religieus gemotiveerd was wilde en kon de seculiere Franse elite niet begrijpen. Zij interpreteerden de revolutie als een uiting van de vertrouwde klassenstrijd. Foucault werd weggezet als Khomeini-aanhanger en in eigen land een paria. Zo maakten de Franse intellectuelen Foucaults bedreigende analyse onschadelijk.
Foucault kan ons behulpzaam zijn bij de omgang met de fanatieke moslims van vandaag. Zijn beschrijvingen van de politieke islam van de Iraniërs zijn vaak visionair. Tussen de aanhangers van Khomeini toen en moslimfundamentalisten nu bestaan veel parallellen: het streven naar een islamitische regering, het terugverlangen naar de begintijd van de islam en sterke antiwesterse sentimenten.
Voor Foucault was de journalistiek niet een uitstapje uit zijn normale werk als filosoof. Wat hem betreft hebben de filosofie en de journalistiek een gedeelde taak: ze houden zich allebei bezig met het heden en de vraag naar wie wij zijn. In tegenstelling tot de postmodernisten vindt Foucault dat de wereld wemelt van ideeën. Deze ideeën bepalen onze wereld, het heden en onze identiteit. De ideeën zijn niet terug te vinden in boeken, maar alleen te onderzoeken door de straat op te gaan en met de mensen te spreken die deze ideeën bij zich dragen. Iedere filosoof die de vraag naar het heden en onze identiteit wil beantwoorden, de taak van de filosofie volgens Foucault, moet dus in een journalistieke zoektocht de straat op om met mensen te spreken en de ideeën op te sporen. Foucault noemt deze journalistiek ideeënjournalistiek. Als ideeënjournalist ging Foucault naar Iran.
‘Tijdens mijn hele verblijf in Iran heb ik niet één keer het woord revolutie uit horen spreken. Maar vier van de vijf keer hebben mensen mij geantwoord: “een islamitische regering”.’ Foucault schrijft dat dit het resultaat was van zijn wandelingen door Teheran en Qom, waarbij hij de mensen op straat vroeg wat ze wilden. Wat zij wilden was een islamitische regering. Om te laten zien wat de Iraniërs hieronder verstaan vertelt hij een lokale successtory na. ‘Tien jaar geleden was er een aardbeving in Ferdows. De hele stad moest herbouwd worden.’ Foucault vertelt hoe de boeren onder leiding van een geestelijke met succes samen een stukje verderop een nieuw stadje opbouwen. Ze noemen het ‘Islamieh’. Hij besluit het verhaal met: ‘Daarvan dromen mensen als ze spreken van een islamitische regering.’
Foucault benadrukt in zijn teksten de kracht die dit verlangen aan de Iraniërs geeft. Het geloof verenigt demonstranten van alle klassen en leeftijden, mannen en vrouwen. Onder intellectuelen van zijn tijd wordt het geloof gezien als een zwakte. De marxistische opvatting dat geloof ‘opium voor het volk’ is, is populair onder de elite. Foucaults verhalen logenstraffen deze ideeën. Hij schrijft: ‘Weet u welke zin de Iraniërs tegenwoordig het hardst doet schaterlachen? Die voor hen het meest dwaas, platst en meest westers is? “Religie, opium voor het volk”.’
De Iraniërs toen en de moslimfundamentalisten nu hebben ook wereldse motieven. Ze delen vaak een gevoel van onrechtvaardigheid, van achterstelling op economisch gebied. Wat Foucault ons echter duidelijk maakt is dat de economische analyse niet afdoende is om hun activisme te begrijpen. Iraniërs van alle rangen en standen, ook zij die rijk en hoogopgeleid waren, namen deel aan de revolutie. Religie kan meer zijn dan particuliere troost en houvast en is dat ook vandaag de dag nog voor een groot deel van de wereldbevolking.
Deze analyse maakt Foucaults artikelen ook filosofisch interessant. Hij heeft het lef om religie te herintroduceren in het filosofische discours. Dat hij hierin weinig navolging heeft gekregen, is iets waar we nu nog de wrange vruchten van plukken. Foucault schreef ten tijde van de Iraanse revolutie al over de explosiviteit van de islam en de kracht van de ideologie van het martelaarschap. Dat zijn tijdgenoten dit weigerden onder ogen te zien houdt er verband mee dat de intellectuelen van nu vanuit hun extreem seculiere wereldbeeld geen enkele aansluiting kunnen vinden bij het gedachtegoed van onze Mohammed B.’s en Samir A.’s.
Als we op een andere dan gewelddadige manier de ontmoeting van de westerse en moslimwereld willen volbrengen, zullen we moeten proberen ons te verplaatsen in de denkwereld van religieuze fanatici. Alleen dan kan er een inhoudelijk debat tot stand worden gebracht. Foucaults analyse van de politieke islam en zijn werkwijze kunnen ons daarbij tot voorbeeld dienen.
Foucault schreef in 1979: ‘De islam – die niet gewoon een religie is, maar een manier van leven, een verbondenheid met een geschiedenis en een beschaving – loopt het gevaar een gigantisch kruidvat voort te brengen, op een schaal van honderden miljoenen mensen.’ Het lijkt er steeds meer op dat hij hierin gelijk krijgt.