De vele gezichten van de Nederlandse drugsgeschiedenis
Gebruik van bepaalde drugs lijkt steeds normaler te zijn, of in ieder geval openlijker besproken in Nederland. Rond ADE verschijnen er filmpjes op de website van het UvA-tijdschrift Folia waarin Amsterdamse studenten ruimhartelijk toegeven wat ze dat weekend van plan zijn te gebruiken. Satirische website De Speld plaatst de ene na de andere grap over drugsgebruik die door velen worden begrepen en recentelijk werd door Arjen Lubach voor legalisering van cannabis en xtc gepleit in het veel bekeken Zondag met Lubach.
Tegelijkertijd is er ook veel tegengas. Drugsvangsten en drugsafvaldumpingen worden breed uitgemeten in de media. Rapporten uit de kant van politie en justitie wijzen op de grote opbrengsten in de illegale drugshandel en dringen aan op de nood tot hardere aanpak. Bovendien waren het afgelopen decennium de regerende politieke partijen over het algemeen geen voorstander van enige legalisatie van drugs. Toen D66 in 2016 met een wetsvoorstel tot legalisering van wiet kwam, noemde Mark Rutte het nog expliciet gevaarlijke troep.1 Wel staat er nu door zijn kabinet, met daarin D66, een wietexperiment gepland. Dat experiment lijkt vooralsnog te beperkt opgezet om echt kans van slagen te hebben als we afgaan op het advies van de commissie Knottnerus.2
Er tekent zich dus een steeds groter contrast af tussen de dagelijkse praktijk van drugsgebruik en de regels en partijen die dat gebruik en de handel daaromheen proberen in te dammen. Daarbij wijzen voorstanders van een ruimhartiger drugsbeleid naar de vele ontwikkelingen in het buitenland – met name op het gebied van cannabis. Zo is cannabis in Canada recentelijk legaal geworden en gingen Uruguay en verscheidene Amerikaanse staten daar aan vooraf. Ook zijn in steeds meer landen andere drugs bij wet gedecriminaliseerd, waarbij Portugal het meest in het oog springende voorbeeld is.3
Bij die vergelijkingen wordt vaak verzucht dat Nederland ooit nog als lichtend voorbeeld diende en die koppositie nu heeft verloren. Hoewel het mij persoonlijk goed lijkt om de papieren werkelijkheid beter aan te laten sluiten bij de dagelijkse praktijk, is het nostalgische beeld van een tolerant Nederlands drugsbeleid iets dat bijgesteld moet worden. Het beeld van Nederland als gidsland op drugsgebied is een zorgvuldig opgebouwd imago waarin waardes als pragmatisme en tolerantie de boventoon voeren. Het Nederlandse drugsbeleid heeft echter ook tegenstrijdige gezichten gehad, al waren deze niet altijd zichtbaar op nationaal niveau.
Een lange geschiedenis
Allereerst is het Nederlandse drugsbeleid meermaals van een liberaler beleid naar een repressiever beleid gegaan. Over een lange termijn bekeken waren veel nu als drugs bekende stoffen eerst legaal om vervolgens onder druk van internationale afspraken in de 20e eeuw in een steeds strenger regime te belanden. Zo werden de legale productie en handel van opiaten en cocaïne tot medische en wetenschappelijke doeleinden beperkt in 1928. Ook werd de import en export van ‘Indische hennep’ verboden. In Nederlands-Indië kon men nog wel langer vasthouden aan het staatsmonopolie op de opiumhandel, maar ook dat systeem zou verloren gaan met de onafhankelijkheid van Indonesië.4
Toen het gebruik van cannabis na de Tweede Wereldoorlog langzaam toenam werd met de Opiumwetherziening van 1953 de productie, het bezit, maar ook het gebruik van cannabis illegaal.5 In de tussentijd was er nog wel vrij baan voor amfetamines die vanaf de jaren dertig in omloop waren gekomen. Zij kenden tot in de jaren zestig een relatief normaal medisch gebruik als oppepper en vermageringsmiddel en waren tot 1969 zelfs nog zonder recept verkrijgbaar. Amfetamines zouden pas in 1976 op de Opiumlijst belanden, juist op het moment dat gebruik van cannabis weer legaal werd en de straffen voor cannabishandel en bezit omlaaggingen.6
Geen duidelijk einddoel in zicht
Het idee van een tolerant en pragmatisch Nederlands drugsbeleid komt vooral voort uit die Opiumwetherziening van 1976, die de eerste wettelijke basis legde voor het cannabis-gedoogbeleid. Ook hier zijn een aantal kanttekeningen bij te plaatsen. Dat Nederland een land vol coffeeshops zou worden, was nooit de bedoeling van de nationale overheid; de herziening was allereerst bedoeld om te voorkomen dat een groeiende groep jonge gebruikers gecriminaliseerd zou worden. Het gebruik en de kleinschalige handel in cannabis vond rond die tijd voornamelijk in open jongerencentra plaats, die als een relatief veilige plek werden beschouwd om met softdrugs te experimenteren. Het gedoogbeleid werd dan ook opgesteld om gebruikers en huisdealers in deze jongerencentra van vervolging te beschermen.7
Het aantal coffeeshops steeg snel vanaf 1980 en zouden jongerencentra als handelsplek komen te vervangen, maar die ontwikkeling was in 1976 nog niet goed te overzien. De huidige vanzelfsprekende positie van coffeeshops in Nederlandse steden is grotendeels door de bloei van de cannabissector en coffeeshopeigenaren die de grenzen van het gedoogbeleid opzochten in de jaren tachtig afgedwongen. Een klein aantal coffeeshops bestond in 1976 al wel, maar werd door de landelijke politiek over het hoofd gezien. Een snelle analyse van de Handelingen van de Tweede Kamer laat zelfs zien dat de coffeeshops pas eind jaren tachtig met naam en toenaam in het parlement werden besproken om pas midden jaren negentig landelijke politieke erkenning te krijgen in het Nederlandse drugsbeleid door een nieuwe drugsnota.8
Op dat moment lagen diezelfde coffeeshops al weer jaren onder vuur op lokaal niveau. Zo protesteerde August de Loor – oprichter van de eerste belangenvereniging van drugsgebruikers (MDHG) en Stichting Adviesburo Drugs – begin jaren negentig tegen de politie-invallen in het zogenaamd vrije Amsterdam, die het karakter van een legeroperatie hadden.9 Een periode waarin coffeeshops helemaal vrijuit gingen heeft dan ook nooit bestaan.
Harm reduction onder protest
Harm reduction – het beperken van de gezondheidsschade bij drugsgebruik – is tegenwoordig hét centrale uitgangspunt in het Nederlandse drugsbeleid. De verschillende maatregelen die we daar onder kunnen scharen, zijn vaak op lokaal niveau door partijen in de samenleving en politiek bevochten en niet uit de nationale koker gekomen, maar later als successen geïncorporeerd en onderdeel van het nationale imago geworden. De omruil van vieze spuiten in Nederland kwam bijvoorbeeld voor het eerst tot stand in Amsterdam door de inzet van de eerder genoemde MDHG en August de Loor.10 Ook de tippelzones in verschillende Nederlandse steden zijn pas na lang lokaal politiek gesteggel gecreëerd. Daarbij waren klachten over druggerelateerde overlast vaak een eerste aanleiding.
Zo vonden er eind jaren tachtig zelfs rellen en protesten plaats in Arnhem om drugsoverlast uit bepaalde woonwijken te krijgen. Toen de lokale politiek deze overlast wilde opvangen door onder andere een tippelzone in te richten buiten de getroffen woonwijken, werd ook hiertegen weer geprotesteerd. Zo was er zeker niet altijd onvoorwaardelijke steun voor een ruimhartig drugsbeleid dat op harm reduction gestoeld was. Ook niet voor de tippelzones die een relatief veilige plek moesten bieden aan (vaak verslaafde) tippelaars. Vanuit die wetenschap zou de ogenschijnlijk meer conservatieve houding ten opzichte van drugs vandaag de dag minder moeten verbazen – deze is in het verleden ook altijd aanwezig geweest.
Conclusie
De Nederlandse drugsgeschiedenis is er een van contrasten en rafelranden. Op de lange termijn is de Nederlandse omgang met drugs al meermaals veranderd van uitgangspunt. Van liberale omgang naar een repressiever beleid en andersom. Ook in de laatste decennia is er niet altijd sprake geweest van een duidelijke lijn naar een liberaler drugsbeleid, maar bestond ‘het Nederlandse drugsbeleid’ uit een verzameling aan richtlijnen en maatregelen die niet altijd even makkelijk ingevoerd konden worden. De tolerante aspecten van het beleid zijn steeds bevochten en waren niet altijd vanzelfsprekend.
Natuurlijk is het zo dat Nederland met veel van die richtlijnen en maatregelen in zekere zin ‘voor’ liep op andere landen. Daarom kunnen we nu zeker spreken van wat criminoloog Tim Boekhout van Solinge in 2010 al de ‘Wet van de remmende voorsprong’ noemde.11 Terwijl de illegale roes in Nederland dagelijks zegeviert over de wet, is het goed om onszelf te blijven vergelijken met andere landen om te kijken hoe wij het beleid hier in Nederland zouden moeten verbeteren. De nostalgische verzuchting over hoe pragmatisch en tolerant wij toch ooit waren helpt niet in die zoektocht.
Noten/en of literatuur:
- Thijs Roes, ‘Beste Mark Rutte, dit klopt er (niet) van je argumenten tegen de regulering van wiet’, De Correspondent, 27 september 2016, https://decorrespondent.nl/5326/beste-mark-rutte-dit-klopt-er-niet-van-je-argumenten-tegen-de-regulering-van-wiet/674650539574-eb84016a.
- Peter de Graaf en Gijs Herderscheê, ‘Commissie ‘staatswiet’ zet VVD, CDA en ChristenUnie voor het blok’, De Volkskrant, 20 juni 2018.
- Glenn Greenwald, Drug Decriminalization in Portugal: Lessons for Creating Fair and Successful Drug Policies (Washington 2009).
- Ewald Vanvugt, Wettig opium. 350 jaar Nederlandse opiumhandel in de Indische archipel (Haarlem 1999).
- Marcel de Kort, Tussen patiënt en delinquent. Geschiedenis van het Nederlandse drugsbeleid (Den Haag 1995) 168-169.
- Stephen Snelders, ‘Pervitin en andere drugs in Nederland, 1940-1945’, in: Norman Ohler, Drugs in het Derde Rijk (2016 Amsterdam) 319-322.
- Arjan Nuijten, ‘Huisdealer. Paradiso en het Nederlandse gedoogbeleid’, Hart van Amsterdam, 3 april 2018, https://hart.amsterdam/nl/page/435775/huisdealer.
- Het Openbaar Ministerie had eind jaren tachtig al richtlijnen voor coffeeshops opgesteld, maar vanuit de regering was de drugsnota uit 1995 de eerste formele erkenning: Kamerstuk 24077, nr. 3, Vergaderjaar 1994-1995, 25 september 1995, https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24077-3.html
- August de Loor, ‘Open brief aan College van B&W van Amsterdam betreft politie-actie d.d. 15 december 1992 tegen hashcoffeeshops in Amsterdam’, in: August de Loor, Hashcoffeeshops en hun bezoekers (Amsterdam 1993).
- Philippus Zandstra, ‘De ouderwetse junk met spuit is vrijwel verdwenen. 40 jaar verslaafdenhulp’, NRC Handelsblad, 22 december 2017, https://www.nrc.nl/nieuws/2017/12/22/de-ouderwetse-junk-met-spuit-is-vrijwel-verdwenen-a1585810
- Tim Boekhout van Solinge, ‘Het Nederlands drugsbeleid en de wet van de remmende voorsprong’, Nederlands Juristen Blad 40, 19 november 2010.
Arjan Nuijten studeerde in 2013 als historicus af aan de Universiteit Utrecht met een scriptie over het internationale verdragenstelsel rond drugs. Inmiddels is hij werkzaam als promovendus aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij onderzoek doet naar de geschiedenis van lokaal drugsbeleid in Nederland. Zijn onderzoek maakt deel uit van het grotere NWO onderzoeksproject ‘The Imperative of Regulation’ wat de Nederlandse geschiedenis omtrent drugsgebruik, drugsbeleid en drugshandel na de Tweede Wereldoorlog onder de loep neemt.