Column: geoorloofd gelukkig zijn
Hoe DSM mij uiteindelijk geholpen heeft
Ik herinner me nog goed hoe ik het gebouw van de ggz-instelling binnenliep, hoeveel moeite het me kostte om door te gaan, om mijn ene voet voor mijn andere te blijven zetten, naar de balie te lopen en mijn naam te zeggen. Mijn lijf voelde aan als een apparaat waarvan de batterij bijna leeg was en dat er spoedig mee op zou houden, en werd door mijn hoofd uitgelachen om de zwakke poging die het nog deed om vooruit te komen. De psychotherapeute die me naar haar kamer bracht om de uitkomsten van mijn intake-gesprek met me te bespreken, leek me aan te kijken alsof ik een kreupel gedrocht was.
Ik kreeg niet één diagnose, ik kreeg er meerdere. Mijn angst dat ik er überhaupt geen zou krijgen (‘Mevrouw, u heeft geen psychische stoornis, u stelt zich simpelweg aan!’) bleek irreëel, zoals meerdere van mijn angsten. Vandaar de tweede diagnose ‘angststoornis in de richting van een sociale fobie’. De hoofddiagnose luidde: ‘Een zware depressie.’ En als derde: ‘Klachten die horen bij PTSS (het post-traumatisch stress-syndroom), maar onvoldoende om het volledige syndroom vast te stelen.’
Ik kan niet ontkennen dat het een enorme opluchting was dat de pijn die ik van binnen voelde, door een professional werd erkend. Ik was ziek, ik kon er dus niets aan doen, en ik had behandeling nodig. Maar de eeuwige scepticus in mijn zei iets anders. ‘Dat ik te lui ben om m’n bed ‘s ochtends uit te komen, moet dat een depressie heten? En een angststoornis, is dat geen mooi woord voor lafheid? En is PTSS niet een veel te softe term voor ‘te lang in het verleden blijven hangen’?’
Toen ik de psychiater toevertrouwde dat ik dan wel gediagnosticeerd was als zwaar depressief, maar dat ik zelf meer dacht dat het mijn eigen schuld was, en dat het dus geen ziekte kon zijn, glimlachte hij. ‘Dat zien we vaak, bij depressieve patiënten. Diepe schuldgevoelens horen bij een depressie.’ Het zat me niet lekker. Dus dat ik de diagnose niet vertrouwde, dat kwam door de ziekte zelf? Het kwam me voor als een theorie die met zichzelf gerechtvaardigd wordt, en daarmee oncontroleerbaar is. Uiteindelijk won mijn vermoeidheid, mijn hopeloosheid en de wens om de controle uit handen te geven het van mijn twijfels. Ik ging in behandeling.
Ik ben nu ruim drie jaar verder. Ik ben nog steeds in behandeling, maar ik ben niet meer zwaar depressief, waardoor ik er nu anders tegenaan kan kijken. Waar ik toen in een soort tunnel leefde waarin het leek alsof alles door mijzelf werd veroorzaakt, zie ik nu hoe ziek ik eigenlijk was. Hoe niet alleen mijn mentale, maar ook mijn lichamelijke toestand wezenlijk anders was dan nu. Ik wílde wel vooruit, maar het ging niet meer. De afgelopen drie jaar is mijn vertrouwen in psychologen en psychiaters gegroeid. Hoewel ik mijn twijfels van toen nog steeds begrijp – want hoe weten we zeker dat ik depressief of getraumatiseerd was, en me niet gewoon aanstelde? – heb ik ervoor gekozen het los te laten en me op basis van dit vertrouwen te laten behandelen. Psychische ziektes zullen in zekere zin altijd ‘vager’ blijven dan lichamelijke ziektes. Maar mijn besluit het bestaan ervan te erkennen, heeft me helpen overleven. Een beter argument om een diagnose serieus te nemen is er voor mij niet.
De ‘DSM-stickertjes’ hebben mij dus uiteindelijk geholpen. Natuurlijk kan ik rationeel bedenken dat het in feite geen verschil maakt of je een naam aan je ongeluk of disfunctioneren geeft. Vaak genoeg heb ik er zelfs over nagedacht of het feit dat je jezelf depressief noemt, een depressie niet alleen maar verergert. Dat zou kunnen. Maar voor mij weegt dit niet op tegen het feit dat de diagnoses voor mij het begin waren van een mildere houding tegenover mezelf, iets wat mijn depressie aanzienlijk heeft verminderd.
De DSM is naar mijn idee een fijn hulpmiddel om, al is het maar voor je eigen gevoel, wat meer grip te krijgen op je psychische klachten. Ik zie een diagnose niet als vaststaand vonnis: ik had een depressie, en ik had angsten, maar dat betekent niet dat ik voor de rest van mijn leven een depressieve en angstige persoon ben. Ik kan me voorstellen dat dit lastiger is als het, bijvoorbeeld, om een persoonlijkheidsstoornis gaat. Maar zelfs dan geloof ik dat je je niets moet laten opleggen door een diagnose. Neem het serieus, en gebruik het zolang het je helpt, maar laat de DSM – ook maar gewoon een verzonnen indeling der problemen – niet bepalen wie je bent.
In deze column vertelt een anonieme UvA-studente haar persoonlijke verhaal over hoe zij omging met het krijgen van een DSM-diagnose. Hoe is het om de diagnoses ‘zware depressie’ en ‘angststoornis in de richting van een sociale fobie’ te krijgen? Zorgt dit voor een stigma, of helpen de diagnoses juist met het herstel?