Meertaligheid en intelligentie
Heeft taal met intelligentie te maken? Moet je intelligent zijn om meertalig te zijn? Of maakt meertalig zijn je juist intelligenter? Dergelijke vragen worden aan de borreltafel wel eens gesteld maar het antwoord ligt op die borreltafel niet klaar. De verwerving en het gebruik van taal zijn regelmatig voorwerp van studie voor taalkundigen, psychologen en neurologen. Er blijkt wel degelijk enige relatie te bestaan tussen intelligentie en taal.
Taal is essentieel
Taal is een wezenlijk onderdeel van ons leven. De menselijke samenleving zou niet kunnen bestaan zonder communicatie en taal is daarvoor het belangrijkste middel. De mens is dan ook als het ware voorgeprogrammeerd om taal te kunnen leren. Ook dieren communiceren met elkaar en gebruiken daarvoor systemen die vrij ingewikkeld kunnen zijn. Bekende voorbeelden zijn de bijendans van honingbijen, die wordt gebruikt om aan soortgenoten te vertellen waar ze heen moeten vliegen om nectar te vinden, of de taal van walvissen en dolfijnen, die op grote afstand met elkaar kunnen communiceren.
Toch is er een principieel verschil tussen deze dierlijke taalsystemen en de taal van de mens. De dierlijke systemen bestaan uit een relatief beperkt repertoire van tekens (geluiden bij walvissen, dansbewegingen bij bijen) die een vastliggende betekenis hebben. Het menselijke taalsysteem is in principe onbeperkt: iedere taal bestaat uit duizenden woorden – naar schatting kent iedere volwassen Nederlander zo’n 50.000 woorden – en dit vocabulaire kan ieder moment zo nodig met nieuwe woorden worden uitgebreid.
Niet alleen kunnen we er zoveel woorden bijmaken als we willen, we kunnen bovendien deze woorden bij elkaar zetten in een oneindig aantal zinscombinaties. De zinnen ‘De man bijt de hond’, ‘De hond bijt de man’ of ‘Bijt de hond de man?’ hebben allemaal een verschillende betekenis. Dat komt door de volgorde waarin de woorden in de zin zijn gerangschikt. Ook woordvolgorde draagt dus bij aan de betekenis van taal.
Kennis van taal spreekt vanzelf?
Iedere taal heeft specifieke eigenschappen die hem van andere talen doet verschillen. Toch hebben talen ook veel gemeenschappelijk. Zo hebben alle talen klinkers en medeklinkers en ook woorden en zinnen, maar de klanken die in die talen bestaan en de manieren waarop de woorden en zinnen worden gevormd verschillen nogal. Al deze dingen weten we als vanzelf in onze moedertaal, maar we moeten ze leren in andere talen.
De termen ‘weten we als vanzelf’ en ‘leren’ staan in relatie tot het onderscheid dat in de psychologie wordt gebruikt tussen onbewust of impliciet leren, ook wel verwerven genoemd, en bewust of expliciet leren, kortweg leren. Verwerven leidt tot niet-analyseerbare procedurele kennis, terwijl leren leidt tot expliciete, declaratieve kennis (Andersen, 2000). Procedurele kennis is niet-bewuste kennis die het ons mogelijk maakt om allerlei taken automatisch uit te voeren. Leren lopen is hiervan een voorbeeld: we leren dat niet als bewust proces en we weten ook niet precies hoe we het doen, maar we kunnen het wel. Declaratieve kennis is kennis die bewust wordt verworven en die meestal ook bewust aanwezig blijft en onder woorden gebracht kan worden. Een voorbeeld hiervan is leren autorijden: je moet een aantal handelingen bewust leren uitvoeren en je kunt aan iemand anders uitleggen hoe het moet.
Intelligentie speelt vooral een rol bij leren. Het onderscheid tussen leren en verwerven vindt ondersteuning in de neuropsychologie: automatische verwervingsprocessen zijn in de hersenen gerelateerd aan het functioneren van de basale gangliën (zenuwknopen) terwijl bewuste leerprocessen gerelateerd zijn aan de hippocampus. Bewuste kennis kan echter op haar beurt ook automatisch worden. Denk bijvoorbeeld opnieuw aan autorijden, dat begint als een bewust proces maar raakt gaandeweg steeds meer geautomatiseerd.
Met betrekking tot taalverwerving is wel gesteld dat moedertaalverwerving een vorm is van verwerving, dus van onbewust leren, terwijl tweedetaalverwerving (de verwerving van een andere dan de moedertaal) een vorm is van bewust leren. In dit licht gezien is tweedetaalverwerving een ongelukkige term. Het onderscheid tussen leren en verwerven zou dan meteen het verschil in eindresultaat verklaren: moedertaalverwerving leidt altijd tot succesvolle verwerving, wat bepaald niet altijd opgaat voor tweedetaalverwerving.
Op grond hiervan zou je kunnen veronderstellen dat intelligentie geen rol speelt in moedertaalverwerving maar wellicht wel in tweedetaalverwerving. De vraag is bovendien hoe het zit bij meertaligen. In de volgende paragrafen ga ik eerst in op verwerving van de moedertaal, om daarna te bespreken hoe het zit met meertalig opgroeiende kinderen en met tweedetaalverwervers.
Moedertaalverwerving en intelligentie
Kleine kinderen leren hun moedertaal vanzelf, wordt meestal gedacht. Intelligentie speelt daarbij schijnbaar geen rol. Tenslotte leert ieder normaal mens zijn moedertaal spreken. Toch valt daar wel een kanttekening bij te plaatsen. Onderzoek laat zien dat er enorme verschillen zijn in het tempo waarin kinderen hun moedertaal leren. In een onderzoek naar de woordenschat van ongeveer 1800 normaal ontwikkelende Amerikaanse kindjes hebben de taalkundigen Bates et al. (2005) laten zien dat de meeste kinderen hun eerste woordjes zeggen rond hun eerste verjaardag, maar dat de spreiding groot is, er waren kinderen die al rond hun tiende maand een paar woordjes zeiden, terwijl andere kinderen op een leeftijd van anderhalf nog geen woord produceerden. Gemiddeld produceerden kinderen van anderhalf rond de 50 woorden maar er waren ook kinderen die op die leeftijd al 150 woorden produceerden.
De vraag is natuurlijk hoe dat komt en of dat iets te maken heeft met intelligentie. Naar die vraag is nog geen onderzoek gedaan. Dat hoeft ons niet te verbazen, er is namelijk nog geen methode ontwikkeld om de intelligentie te meten van kinderen onder de twee tot drie jaar. Wel is er vrij veel onderzoek gedaan naar de rol van interactie in moedertaalverwerving. Er wordt dan gekeken naar het taalaanbod dat het kind krijgt van zijn verzorger(s) en hoe de gesprekken over en weer verlopen. Daaruit blijkt dat die gesprekken vaak behoorlijk gestructureerd zijn en dat het kind veel informatie over taal krijgt aangeboden, zoals ook te zien in het volgende fragment van een gesprek van de tweeënhalf jarige Annick met haar moeder (CHI staat voor kind, MOT voor moeder).
*MOT: Wat ben jij aan het doen, Annick?
*CHI: Aan het puzzelen.
*MOT: Aan het puzzelen?
*CHI: Allemaal kaartjes maken.
*MOT: Ga je allemaal kaartjes maken?
*CHI: Ja.
*CHI: Beetje kapot, rode kaart…kapot.
*MOT: Is het rode kaartje kapot?
*CHI: Ja, kaartje kapot.
Uit dit gesprekje blijkt dat de moeder van Annick haar kind weliswaar niet expliciet corrigeert, maar dat ze haar wel correcte varianten van haar uitingen aanbiedt, zoals in de zinnen ‘Ga je allemaal kaartjes maken?’ en ‘Is het rode kaartje kapot?’ Dit zien we in vrijwel alle ouderkind interacties gebeuren. Daarnaast blijkt uit onderzoek dat verzorgers hun taalgebruik ook in andere opzichten aanpassen aan de kleine taalverwerver. Ze spreken langzamer dan met een volwassene, ze gebruiken vaak een overdreven intonatie, herhalen hun uitingen veel en gebruiken eenvoudige zinnen. Een klein kind dat zijn moedertaal verwerft, krijgt dus taal aangeboden die is aangepast aan zijn persoonlijke behoefte en taalniveau. Dit taalaanbod op maat bij moedertaalverwerving helpt het kind zijn moedertaal te leren en doet een beroep op de bewuste aandacht van het kind voor de gebruikte taalvormen. Naast onbewuste verwerving is er dus misschien toch ook een bewuste leercomponent aanwezig in de taalontwikkeling.
Meertalig opgroeien en intelligentie
Voor twee- of meertalig opgroeiende kinderen geldt ook dat zij taalaanbod op maat krijgen. In hun geval gaat het daarbij om twee of meer verschillende talen. Toch loopt deze verwerving niet precies hetzelfde als die bij eentalige kinderen. Immers, tweetaligen moeten steeds hun twee talen van elkaar onderscheiden. Kleine kinderen hebben hier soms moeite mee, en gebruiken woorden en constructies van de ene taal in de andere, zoals in het volgende zinnetje: ‘ik deux jambes’ (Anouk, 2 jaar). Ook verloopt de taalontwikkeling bij tweetalige kinderen vaak iets langzamer dan bij eentalige. In het afgelopen decennium is er veel onderzoek gedaan naar tweetalige verwerving en naar de relatie daarvan met de cognitieve ontwikkeling van kinderen.
In een hele serie onderzoeken heeft de Canadese psychologe Ellen Bialystok (2001; 2009) laten zien dat meertalig opgroeien leidt tot grotere cognitieve flexibiliteit. Enerzijds zijn tweetalige kinderen beter in taal. Ze leren bijvoorbeeld sneller nieuwe syntactische structuren en zijn beter in het leren van derde en vierde talen. Anderzijds zijn deze kinderen ook beter in het oplossen van complexe problemen. Dat geldt zowel voor problemen van talige als van niet-talige aard. Vaak wordt aan kinderen de taak voorgelegd van de toren van Hanoi, een platform met drie stokjes waarop één van de stokjes schijven in de vorm van een toren staan opgesteld. De opdracht is om de toren naar één van de andere stokjes te verplaatsen. De schijven mogen daarbij slechts één voor één verplaatst worden en er mag nooit een grotere schijf op een kleinere komen te steunen. Voor kinderen worden meestal torens met vier schijven gebruikt. Tweetalige kinderen lossen deze puzzel sneller op dan eentalige.
Figuur 1. Toren van Hanoi (door Evanherk, beschikbaar onder Creative Commons Attribution-Share Alike licentie).
Een andere meer taalgebonden taak die wordt gebruikt in dit soort onderzoek is de Stroop-taak, die er ongeveer als volgt uitziet.
Figuur 2. Stroop-taak.
De namen van de kleuren zijn steeds weergegeven in een andere kleur dan die waar het woord naar verwijst. De opdracht is steeds om de kleur te benoemen van de woorden, niet het woord zelf op te lezen. Het eerste woord, ‘rood’, is met blauwe letters geschreven, dus je moet niet ‘rood’ zeggen, maar ‘blauw’. Deze taak blijkt behoorlijk verwarrend te zijn voor de meeste mensen, maar tweetaligen zijn er beter in dan eentaligen. Uiteraard kan deze taak alleen worden afgenomen bij grotere kinderen, die al goed genoeg kunnen lezen.
Als we ervan uitgaan dat het oplossen van dergelijke taken een vorm van intelligentie vereist, dan lijkt het er dus op dat meertalig opgroeien je intelligenter maakt!
Meertalige volwassenen en intelligentie
De hiervoor beschreven cognitieve voorsprong blijft bestaan als meertalige kinderen opgroeien. Ook meertalige volwassenen blijken taken als de bovenstaande sneller op te lossen dan eentaligen. Dit geldt in ieder geval voor tweetalige volwassenen die van kinds af aan tweetalig zijn opgegroeid en hun beide talen vrijwel dagelijks bezigen. Er is nog geen eenduidig antwoord op de vraag of dit ook geldt voor volwassenen die pas op latere leeftijd een tweede of vreemde taal hebben geleerd maar er zijn aanwijzingen dat dat ook voor hen zou kunnen gelden. Het meertaligheidvoordeel blijft tijdens de rest van het leven behouden. Recentelijk is zelfs aangetoond dat meertaligen minder kans hebben om Alzheimer te ontwikkelen.
Vreemd genoeg zijn er overigens enkele verbale taken waarin meertaligen minder goed presteren dan eentalige. Het gaat dan met name om het snel vinden van lexicale informatie uit het geheugen: meertaligen presteren slechter dan eentaligen op lexicale decisietaken en ‘priming’ experimenten (taken waarin snel moet worden beslist of een woordvorm met een bestaand woord correspondeert). Dit lijkt in strijd met de bevinding dat meertaligen op niet-verbale cognitieve taken beter presteren dan eentaligen. Bialystok (2009) suggereert dat deze schijnbaar tegenstrijdige resultaten eenzelfde oorzaak hebben. In taken als lexicale decisie moeten tweetaligen putten uit een veel groter reservoir van woorden – uit twee verschillende taalsystemen – dan eentaligen. Dat zoeken kost meer tijd, zodat hun responsen vertraagd zijn. Bij niet-verbale taken hebben de meertaligen juist voordeel van hun hogere cognitieve flexibiliteit, die ze hebben opgebouwd door constant tussen meerdere systemen te moeten switchen.
Conclusie
Er is slechts een gedeeltelijk antwoord te geven op de vraag wat de relatie is tussen meertaligheid en intelligentie. Het lijkt er vooralsnog op dat intelligentie niet nodig is voor het verwerven van één of meerdere moedertalen, hoewel het tempo van verwerving wellicht door intelligentie wordt beïnvloed. Wel lijkt het zo te zijn dat vroege tweetaligheid een positieve invloed uitoefent op bepaalde vormen van intelligentie, met name als het gaat om die taken die complexe cognitieve vaardigheiden vereisen. Dit cognitieve voordeel blijft levenslang behouden. Alle reden dus om zoveel mogelijk kinderen meertalig op te voeden!
Noten en/of literatuur
Anderson, J. R., Learning and memory: an integrated approach, New York, 2000.
Bialystok, E., Bilingualism in development. Language, literacy and cognition, Cambridge, 2001.
Bialystok, E., ‘Bilingualism: the good, the bad and the indifferent’, in: Bilingualism: Language and cognition, 12, 2009, p. 3-11.
Elisabeth van der Linden is universitair hoofddocent binnen de leerstoelgroep Tweedetaalverwerving van de Universiteit van Amsterdam. Sinds januari 2009 is zij gastonderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Haar onderzoek betreft de verwerving van Romaanse talen, met name Frans en Roemeens. Van der Linden besteedt veel aandacht aan vroege tweetaligheid, maar ook aan moedertaal- en tweedetaalverwerving.