Stedenbouw en staatscontrole
Het falen van de stadsvernieuwing in de Franse buitenwijken
‘C’est l’histoire d’un homme que tombe d’un immeuble de 50 étages. Le mec au fur et à mesure de sa chute, il se répète sans cesse pur se rassurer: jusqu’ici tout va bien, jusqu’ici tout va bien, jusqu’ici tout va bien… Mais l’importance n’est pas la chute, c’est l’atterrissage.’ (Kassovitz, 1995)
De metafoor in de opening van de Franse film La Haine is die van een man, vallend van een vijftig verdiepingen hoog gebouw. Tijdens zijn val stelt hij zichzelf gerust: ‘Tot nu toe gaat alles goed, tot nu toe gaat alles goed, tot nu toe gaat alles goed…’ De man staat voor de huidige samenleving, die afstevent op een ramp. De vraag hoe het af zal lopen laat de film onbeantwoord; blijkbaar vallen we nog steeds en gaat alles goed.
De dominante subcultuur die zo sprekend werd afgeschilderd door Mathieu Kassovitz in zijn film La Haine floreert op de tegenstellingen in hedendaagse grote steden. Drie hoofdpersonages van verschillende etnische achtergrond worden afgebeeld tegen de achtergrond van een ongeïdentificeerde Parijse voorstad. Hoofdthema is de confrontatie tussen de gedesillusioneerde jeugd en de politie, welke zij zien als het symbool van staatsmacht.
Stadsvernieuwing
‘Stadsvernieuwing’ is de afgelopen decennia het modewoord in stedelijk beleid. Het wordt gezien als de postmoderne aanpak van stadsplanning en is in sterke mate een reactie op het autoritaire modernisme. Kenmerkend zijn de diverse interventies in de gebouwde stadsomgeving, veelal gedreven door lokale initiatieven. Dit is een bewuste stap weg van de compleet van hogerhand geplande stad naar een meer marktgedreven aanpak, waarbij de bouw gefaseerd moet plaatsvinden in plaats van eensklaps. Hierbij worden bewoners meer betrokken en krijgen inspraak over de ingrepen in hun wijk. Voorbeelden zijn te vinden in talloze westerse steden waar oude havengebieden door deze aanpak een facelift kregen. De negentiende-eeuwse wijken die zich vaak rondom de oude stadskernen bevinden, behoren nu veelal tot de meer populaire plaatsen in de stad. Dit plaatselijke succes kan echter niet verhullen dat vele buitenwijken niet van deze neoliberale aanpak kunnen profiteren. Ondanks enkele decennia van stedelijk vernieuwingsbeleid in westerse steden, en aanzienlijke verbeteringen in de gebouwde omgeving en het aanzicht van vele stadscentra, blijven diepgewortelde problemen van armoede en achtergesteldheid hier bestaan. Verstedelijking lijkt te zijn losgekoppeld van haar sociale belangen en steeds meer te zijn overgeleverd aan ontwikkelingen in de markt.
Spanningen binnen deze achterstandswijken blijven vaak onderhuids, maar openbaren zich van tijd tot tijd in de vorm van geweldsuitbarstingen. Het complex aan oorzaken dat aan deze spanningen ten grondslag ligt zal in dit artikel niet zo zeer aan de orde komen: des te meer wat er (op stedenbouwkundig vlak) vanuit de staat gedaan wordt om deze te controleren.
Om meer inzicht te krijgen in deze problematiek is het nuttig te kijken naar die plekken waar machtsrelaties tussen staat en burger zich het duidelijkst openbaren. Zoals de tektonische platen van de aarde in kaart gebracht worden door de frictielijnen tussen deze platen te volgen, zo kan men ook naar de frictielijnen binnen de samenleving kijken. De rellen die Frankrijk in 2005 in hun greep hielden, zijn hiervan een voorbeeld. Dit artikel bespreekt hoe de staat controle tracht te behouden over haar stedelijke ruimtes, die zij zelf heeft overgeleverd aan de grillen van de markt.
Pastorale macht volgens Foucault
‘It is certain that, in contemporary societies, the state is not simply one of the forms of specific situations of the exercise of power – even if it is the most important – but that, in a certain way, all other forms of power relation must refer to it. But it is not because they are derived from it; rather, it is because power relations have come more and more under state control.’ (Foucault, 1994)
Michel Foucault erkent in The Subject and Power een nieuwe vorm van politieke macht die zich vanaf de zestiende eeuw heeft ontwikkeld: de politieke constructie van de westerse staat. Als een spin in het web creëert de staat niet zozeer machtsrelaties, maar beheerst ze deze. De staat heeft in haar alsmaar groeiende arsenaal aan machtsmiddelen zowel individualiseringstechnieken als totaliserende procedures opgenomen. Foucault identificeert een nieuwe machtstechniek die staten gebruiken, welke hij de ‘pastorale macht’ noemt. Dit begrip geeft later in dit essay meer inzicht in het verlies van staatscontrole over sommige delen van de stad. We kunnen pastorale macht beschouwen als de ‘menselijke kant van de staat’, vanwege de grote rol in de zorg voor het individu. Autoriteiten als geneeskunde, psychiatrie en onderwijs zijn allen opgenomen in het sociale bouwwerk van de verzorgingsstaat. Het zijn de structuren waarlangs de staat haar pastorale macht uitoefent.
Ontstaan van de Z.U.S.
In de jaren zeventig worstelde Frankrijk, net als vele andere West-Europese landen, met huisvestingstekorten veroorzaakt door migratie van het platteland, de gevolgen van de babyboom en instroom van immigranten uit voormalige koloniën. Nog steeds denkend vanuit een modernistisch kader was de algemene reactie om op duizelingwekkend tempo nieuwe huisvesting uit de grond te stampen. Lege gebieden aan de rand van bestaande steden werden gevuld met enorme blokken sociale huisvesting, de ‘Grands Ensembles’. Aanvankelijk werd de snelle reactie van de overheid en de relatief hoge kwaliteit van de huisvesting bejubeld. Echter, veertig jaar later worden de meeste van deze buurten bestempeld als ‘Zones Urbaines Sensibles’ (Z.U.S.), een wat preciezere term dan banlieu.
Vanaf 1981, het jaar van de eerste grote rellen in Les Minguettes bij Lyon, is sociale onrust een terugkerend fenomeen. Sindsdien zijn vele projecten opgezet om de situatie te verbeteren: de GPU (Grands Projets Urbains) in 1991, de GPV (Grands Projets de Ville) in 1999 en meest recentelijk de PNRU (Programme National Rénovation Urbaine) in 2003. Dit zijn allemaal groots opgezette plannen met een belangrijke rol voor de staat. Tot dusver hebben ze hun doel niet behaald: de recente rellen in 2005 duiden erop dat het nog steeds niet lekker zit in de voorsteden. Rellen braken uit na de dood van twee tieners in Clichy-sous-Bois, een voorstad ten Oosten van Parijs. De onrust, die twintig uur aanhield, beperkte zich in eerste instantie tot de Parijse omgeving, maar sprong al snel over naar andere stedelijke gebieden in Frankrijk.
De Franse overheid reageerde enigszins arrogant en Nicholas Sarkozy, de toenmalige minister van binnenlandse zaken, omschreef de relschoppers als ‘racaille’, gespuis. Afgezien van de vraag of ze dit waren, werd de onderliggende oorzaak van de onrusten totaal genegeerd. Het was een klassiek voorbeeld van crisismanagement zoals je dat vaker tegenkomt bij grote ondernemingen die het vertrouwen in het bedrijf proberen te herstellen, om zo een vloeiende economische ontwikkeling te garanderen.
Een geschatte veertig procent werkeloosheid, tegenover een landelijk gemiddelde van tien procent, waarbij vooral jongeren moeite hebben een baan te vinden, is een van de redenen van de onvrede in de wijken. Er is een groot tekort aan fatsoenlijke woonruimte. Monotone en vaak slecht onderhouden huisvesting uit de jaren zestig en zeventig bieden een onaantrekkelijke sociale omgeving. De ligging van de woningen is geïsoleerd vanwege het zwakke systeem van openbaar vervoer. Overheidsdiensten als gezondheidszorg en onderwijs zijn vaak van slechte kwaliteit, vergeleken bij de rest van het land.
Een gewelddadige confrontatie tussen de staat en burger, zoals we hebben kunnen aanschouwen in Frankrijk, onthult een klassieke machtsrelatie. Het idee van een machtige staat die discipline eist en controle uitoefent over haar bevolking lijkt iets uit het verleden, en het beeld van de staat als beheerder van sociale en economische processen overheerst. Hoewel het gaat om incidenten laat het wel zien dat de staat, wanneer het dat nodig acht, niet schroomt om geweld te gebruiken. Om bevredigend te reageren op groeiende complexiteit van huidige samenlevingen heeft ze simpelweg haar arsenaal van instrumenten uitgebreid. Vele hiervan zijn minder zichtbare middelen om controle te houden, vergeleken bij het militaristische gebruik van de politiemacht.
Architectuur en stedenbouw als instrument van controle
Architectuur en stedenplanning worden, zoals de volgende voorbeelden zullen illustreren, vaak gebruikt als instrumenten van controle. Vooral Frankrijk heeft een uitgebreide geschiedenis wat betreft grootschalige stedelijke plannen. Sinds de tijd van Charles de Gaulle geldt de ongeschreven regel dat elke president een grand oeuvre brengt, een soort monumentale voetafdruk. François Mitterand liet de nationale bibliotheek en Le Grand Louvre bouwen en tijdens de regeerperiode van Jacques Chirac verrees het antropologisch Musée du Quai Branly. Het is deze hechte band tussen politiek en stedenbouw die Frankrijk en vooral Parijs zo interessant maakt voor een stedenbouwkundige.
Toen Baron Haussmann in 1853 als prefect van de het departement van de Seine de opdracht kreeg om Parijs te herontwikkelen, speelde het millitaire apparaat als controlemiddel een veel grotere rol dan tegenwoordig. En hoewel zijn revolutionaire plan de hoofdstad ‘beter beheersbaar, welvarender, gezonder en architectonisch indrukwekkender’ (Scott, 1998, p. 59) zou maken, was de belangrijkste opzet van Louis Napoleon de militaire veiligheid van de staat zeker stellen. In het midden van de negentiende eeuw kwam een ongekende stroom van migranten op gang die werden aangetrokken door de opkomende industrieën in de Parijse voorsteden. De stad groeide snel tot meer dan een miljoen bewoners. Stedenbouw bleef achter bij de snelle veranderingen en vele delen van de stad waren niet in kaart gebracht. Ontoegankelijk voor de overheden, vormden deze quartiers bolwerken van verzet. Haussmann omschreef deze gebieden als ‘een gesloten gordel van buitenwijken, verdeeld over twintig verschillende centra van gezag, op willekeur gebouwd, bedekt met een onontwarbaar net van nauwe, kronkelende straten, stegen, en doodlopende wegen, waar de nomadische populatie zonder enige echte bindingen aan het land en zonder effectief toezicht, groeit op fenomenaal tempo.’ (Scott, 1998, p. 61) Het herwinnen van militaire controle was een belangrijk doel van zijn plan. De geschiedenis leert dat hij hierin redelijk slaagde. La Commune de Paris in 1871 was de laatste en mislukte poging van een groot aantal mensen die door Haussmans plannen onterfd werden om de stad terug te veroveren. Als een product van het verlichtingsdenken werd het nieuwe Parijs een beheersbare stad.
Het project van Haussmann was nog maar het begin van een periode waarin de creatieve afbraak een doel op zich werd: het modernisme. Het moderne project zelf behelst een paradox, namelijk dat om een nieuwe wereld te creëren het onvermijdelijk is om veel van de oude af te breken. Het enorme vertrouwen in de wetenschap en de vooruitgang had zijn toppunt in het hoogmodernisme. Om de toenmalige idealen te illustreren gebruikt James Scott in zijn boek Seeing Like a State de wetenschappelijke bosbouw als een metafoor ‘for the forms of knowledge and manipulation characteristic of powerful institutions with sharply defined interests, of which state bureaucracies and large commercial firms are perhaps the outstanding examples’ (Scott, 1998, p. 11). Wetenschappelijke bosbouw ontwikkelde zich en werd toegepast gedurende een groot gedeelte van de negentiende eeuw. Het concentreerde zich op de controle en, hierdoor, op de mogelijke maximalisering van de oogst van een bepaald stuk bos. Het classificeren van de bestaande populaties en het bestuderen van de groeipatronen leidde tot de creatie van monoculturen met op het eerste gezicht een geweldig hoge productie. Het ideaal van administratieve ordening van natuur en maatschappij is direct gereflecteerd in de toen heersende visie op de ideale stad.
‘The carriers of high modernism tended to see rational order in remarkably visual aesthetic terms. For them, an efficient organized city, village, or farm was a city that looked regimented and orderly in a geometrical sense.’ (Scott, 1998, p. 91)
Niet eerder was de esthetiek van orde zo verbonden met het ideaal van een geordende controleerbare staat. De belangrijkste vraag die Scott stelt gaat niet over productie, maar over controle; staatscontrole over steden en haar inwoners. Deze controle is duidelijk een hulpmiddel bij het bewaken en de handhaving van de staat zelf, voornamelijk doordat het de continuering van de belastinginkomsten mogelijk maakt. Maar de ironie wil dat de nu zittende president Nicholas Sarkozy, dezelfde man die een belangrijke rol speelde in het verhevigen van de rellen van 2005, kort geleden opdracht heeft gegeven om een nieuw ‘Grand Paris’ te ontwikkelen. (Moerland, 2008) Tien internationale architecten zijn uitgenodigd om plannen te ontwikkelen waarin de problemen rond de banlieues een centrale rol moeten spelen. Hij verkondigde dat architecturale schoonheid ‘allereerst een culturele en humanitaire zaak’ is en profileerde zijn intenties om de verbanden tussen architectuur en politiek nieuw leven in te blazen.
Verwaarlozing van de Z.U.S.
Er lijkt een consensus te bestaan over de opvatting dat ontkenningspolitiek resulteert in een onhoudbare situatie. De criminaliteitscijfers stijgen tot ongekende hoogte, het controleverlies is verontrustend. De vanzelfsprekende reactie tot nu toe is een verhoging van de hoeveelheid politiemannen op straat: hun aantal is sinds 1974 bijna verdubbeld. Deze negatieve benadering resulteert alleen maar in een verder isolement en stigmatisering van de bevolking in de achtergestelde buurten.
We zijn van zeer directe militaire controle (Haussmann) en een latere geprogrammeerde controle (hoogmodernisme) gegaan naar een vorm van controle die veel minder duidelijk gereflecteerd wordt in het uiterlijk van onze steden. Stedelijke vernieuwing heeft veel stadscentra en oude havengebieden getransformeerd, maar doordat teveel wordt overgelaten aan marktwerking zijn evenveel buurten verwaarloosd.
‘While growth may occur in one area, it is likely that this will be at the expense of decline in another area. When examined on a national scale, projects of urban regeneration may lead to no overall growth. If they have any national economic effect it is likely to be simply the creation of a new pattern of growth areas and areas of decline. This phenomenon is referred to as ”zero-sum growth”.’ (Harvey, 1989)
Dit kan de verwaarlozing door de Franse regering van de zones Urbaines Sensible verklaren. De bewoners van de banlieues missen de politieke en economische macht om een verandering te bewerkstelligen. De rellen werden hun middel om tegenstand te bieden en om de aandacht op zich te vestigen. Hoewel men waarschijnlijk niet de intentie daartoe had, is het probleem hierdoor wel op de politieke agenda gezet. De onrust werd schadelijk voor het stedelijk imago van Parijs. Mogelijke veranderingen kunnen verwacht worden van de plannen van Sarkozy voor een Grand Paris. Het belangrijkste punt van aandacht zou echter moeten liggen op het herstellen de pastorale macht in de banlieues in plaats van het vergroten van de politiemacht. Het verbeteren van de infrastructuur, gezondheidszorg en de voorzieningen in het onderwijs zullen de eerste stap moeten zijn in het herwinnen van de controle over de banlieues. Maar zolang stedelijke vernieuwing faalt als beheersingsmechanisme, vallen we nog steeds naar beneden en gaat alles nog goed…
Dit artikel is uit het Engels vertaald door Daphne van der Pas en Maud Dahmen.
Noten en/of literatuur
Foucault, M., The Subject and Power, Londen, 1994.
Hall, T., Urban Geography, Bodmin, 2006.
Harvey, D., The condition of Postmodernity, Blackwell, 1990.
Harvey, D., The Urban Experience, Blackwell, 1989.
Kassovitz, M., La Haine, 1995.
Moerland, R., ‘Sarkoy’s Droom: Le Grand Paris’, in: NRC Next, 6 juni 2008.
Scott, J., Seeing Like A State, New York, 1998.