De beleving van ruimte in de omgeving
Hoe beleven wij ruimte? Hoe beleven we de omgeving? Ieder heeft zelf wel een idee hoe hij of zij ruimte beleeft, maar is het mogelijk om er iets over te zeggen dat voor meer mensen geldt, iets dat algemeen is? Stel, je woont in dezelfde stad waar je bent opgegroeid en nu ook werkt. Dan is het een vertrouwde omgeving. Als je daar een toerist bent, is het al anders. Voor een kind is het weer anders, en zo kunnen we wel doorgaan. Toch is het mogelijk om in algemene termen over de beleving van de omgeving en dus over de beleving van ruimte te praten.
Veel verschillende mensen houden zich beroepshalve bezig met de omgeving: architecten, stedenbouwkundigen, landschaps- en tuinarchitecten, bestuurders en opdrachtgevers van projecten. Al deze professionals maken keuzes en nemen beslissingen die de beleving van de omgeving kunnen beïnvloeden. Na een ingreep in een bestaande omgeving of een realisatie van een ontwerp is het dikwijls een veronderstelling, een hypothese of een gok hoe de beleving hiervan zal zijn. Om gefundeerde beslissingen te kunnen nemen, zouden deze professionals er meer kennis over moeten hebben. Maar kunnen zij dat wel? De gevolgen van hun beslissingen voor de beleving liggen niet in hun vakgebied, maar in dat van de psychologie.
De omgevingspsychologie is een vorm van toegepaste psychologie die zich bezighoudt met de wederkerige relatie tussen de omgeving en het gedrag van mensen, dus zowel met de invloed van de omgeving op mensen als met de invloed van mensen op de omgeving. De omgevingspsychologie kan alles toepassen wat we weten over het menselijk gedrag, maar dan altijd in relatie tot de omgeving. Beleving is in dat vakgebied een van de in het oog springende onderwerpen.
Het mooie van de omgevingspsychologie is dat zij in staat is om helderheid te verschaffen in de verscheidenheid die we zien als we met het ongewapende oog naar de beleving van de omgeving kijken. Vier Amerikaanse auteurs hebben een schema ontworpen dat die helderheid biedt.
Figuur 1. Een model van de perceptie, waardering en beleving van de omgeving (Bell, Greene, Fisher en Baum, 2006).
In het middelste vakje van het schema staan de waarneming en het activatieniveau. De waarneming van de omgeving is de resultante van informatie die via de zintuigen binnenkomt en informatie die in ons brein aanwezig is. Het activatieniveau is de mate van geprikkeldheid van ons zenuwstelsel. De waarneming wordt ten eerste beïnvloed door de objectieve fysieke eigenschappen van de omgeving, linksboven in het schema. Maar ook van belang voor de waarneming zijn de individuele, situationele, sociale en culturele factoren, die linksonder zijn gesitueerd. Deze verschillende invloeden bepalen ook het activatieniveau van een waarnemend individu. Zowel de waarneming als het activatieniveau kan binnen of buiten het optimale gebied van het individu liggen en daarom tot homeostase (evenwicht) of juist activatie leiden, zoals de rechterhelft van het schema aangeeft. Hieronder wordt dieper ingegaan op de betekenis van het schema.
De omgeving is niet één geheel, maar een ingewikkeld patroon van prikkels die ons via onze zintuigen bereiken. Bijvoorbeeld: licht, geluid, temperatuur en geur. Die prikkels worden veroorzaakt door de fysieke eigenschappen van de omgeving. De omgeving zelf is complex (gebouwen, groen, verkeer, openbare ruimte, informatiedragers, andere mensen), waardoor het geheel van de prikkels met een complexe betekenis is geassocieerd. Als we de beleving van de omgeving willen begrijpen, is het van belang om goed te weten wat de ‘objectieve fysieke eigenschappen’ zijn.
Wij nemen de omgeving niet waar alsof wij een onbeschreven blad zijn. Onze kennis en ervaring spelen een rol, evenals ons huidige doel, onze taak of activiteit en nog veel meer. Dat alles wordt in het schema aangeduid als de ‘individuele verschillen’. Dat is niet de enige bron van variatie tussen mensen: er zijn nog drie andere. De ‘situationele factoren’ hebben te maken met de gebruikersgroep waartoe wij behoren en de rol die wij hebben: zijn wij in de omgeving als bewoner, bezoeker, reiziger, werker, winkelier, koper of iets anders? Het verschil tussen gebruikersgroepen zal voornamelijk liggen in de controle die wij als persoon over de omgeving denken te hebben. Het maakt bijvoorbeeld nogal wat uit of wij de omgeving waarnemen als bewoner (de ‘eigen’ omgeving) of als bezoeker (‘andermans’ omgeving): dit leidt tot een verschil in zogenaamde waargenomen controle. Ten slotte kan onze waarneming nog worden beïnvloed door ‘sociale factoren’ (bijvoorbeeld, zijn wij er alleen of met een groep) en ‘culturele factoren’ (culturen kunnen bijvoorbeeld verschillen wat betreft de meest comfortabele intermenselijke afstand). Om de beleving te kunnen begrijpen moet dus bekend zijn wie de verwachte gebruikers van de omgeving zijn en wat hun onderlinge verschillen en overeenkomsten op deze vier aspecten zijn. Is dit niet bekend, dan rest er een onontwarbare brij aan mogelijke belevingen van de omgeving.
Wij nemen de omgeving echter niet alleen waar met alleen onze zintuigen, maar met ons hele cognitieve systeem: zintuigen plús de hersenen, waar de informatie die via onze zintuigen binnenkomt verwerkt wordt. Onze kennis en ervaring spelen altijd een belangrijke rol, dat zagen we bij de individuele verschillen. Bepaalde prikkels in de omgeving die relevant voor ons kunnen zijn, worden continu in verband gebracht met informatie in ons geheugen en daarmee vergeleken. Dat gebeurt op een bewuste manier, dus terwijl onze aandacht erop is gericht (bijvoorbeeld als we onze weg in een omgeving zoeken), maar het kan ook onbewust gebeuren. Het vergelijken van informatie gebeurt met betrekking tot alles wat vanuit de omgeving tot ons komt, dus zowel op kleuren, geuren en geluiden, als op mensen en informatieborden. Elk van deze fysieke eigenschappen kan al dan niet overeenkomen met onze kennis en ervaring. Als zij overeenkomen, dan ervaren wij dit als evenwicht tussen ons en de omgeving: er is homeostase. Maar als de fysieke eigenschappen afwijken van onze kennis en ervaring, is dat evenwicht er niet. Op dergelijke situaties, die buiten ons optimale gebied vallen, reageren wij door te proberen het evenwicht toch te bereiken. Onze reacties hierop kunnen wel verschillend zijn.
Evenwicht en gebrek aan evenwicht tussen ons en de omgeving hebben altijd betrekking op afzonderlijke aspecten. En dat is lastig, want alle aspecten van de omgeving zijn tegelijk aanwezig. Om een beeld te krijgen van het evenwicht met de omgeving als geheel moeten de afzonderlijke aspecten én hun relatieve bijdrage tot het geheel in kaart worden gebracht.
Het verhaal is hiermee echter nog niet klaar. We zagen dat onze beleving van de omgeving de resultante is van de objectieve fysieke eigenschappen die kenmerkend zijn voor de omgeving en onszelf daarin, met onze achtergrond, kennis, doel, taak, activiteit, en onze situationele, sociale en culturele omstandigheden. Daar hoort echter nog iets heel belangrijks bij: ons eigen optimale activatieniveau. Activatie is de term die gebruikt wordt voor de mate van geprikkeldheid van ons zenuwstelsel. Iedereen heeft een eigen optimaal activatieniveau, dat correspondeert met de hoeveelheid prikkels waarbij zij of hij zich het prettigst voelt en het beste kan functioneren. Als wij te weinig prikkels ontvangen is onze activatie te laag: dat ervaren wij als onaangenaam, waardoor wij minder goed kunnen functioneren. Als er te veel prikkels op ons inwerken, is onze activatie hoger dan het optimale niveau: ook dat ervaren wij als minder aangenaam, ook dan functioneren wij minder goed.
Het is niet moeilijk om voorbeelden te bedenken die laten zien hoezeer wij onderling kunnen verschillen wat betreft ons optimale activatieniveau: de een leest het liefst in stilte, de ander wil er muziek bij aan hebben; de een houdt van zeezeilen, bergsport of bungeejumpen, terwijl de ander al zenuwachtig wordt bij alleen maar de gedachte; de een wordt gelukkig van tuinieren, terwijl de ander zich daarbij dood zou vervelen. Het verband tussen ons persoonlijke activatieniveau (de hoeveelheid prikkels waarbij we ons optimaal voelen) enerzijds en ons welbevinden en functioneren anderzijds ziet eruit als een omgekeerde U.
Figuur 2. Het verband tussen activatie, prestatie en welbevinden.
Wat gebeurt er als er geen evenwicht is, dus als onze waarneming, onze beleving, en ons activatieniveau buiten het optimale gebied zijn? Meestal gaat het dan in de gebouwde omgeving over het gebied dat in de grafiek boven het optimale gebied ligt, dat wil zeggen dat er meer en intensievere prikkels zijn dan we aan kunnen. Er is bijvoorbeeld weinig ruimte, er is lawaai, er zijn veel andere mensen, er staat wind, het stinkt, er is verkeer, overal zijn borden, lichten, enzovoort. Dat leidt ertoe dat ons activatieniveau hoger is dan ons optimale niveau en dit kan, als het lang aanhoudt, leiden tot ‘stress’, een gevoel van ‘overlading’ en ‘verzet’. Stress en overlading hebben een sterke invloed op onze beleving van de omgeving. Verzet houdt in dat we proberen om de controle over de situatie te herwinnen om ons optimale niveau weer te kunnen bereiken, bijvoorbeeld door onszelf of de omgeving aan te passen. Daar is wel een limiet aan, want het kost ons energie die we daardoor niet meer kunnen gebruiken voor andere dingen, bijvoorbeeld voor de activiteit waar we mee bezig waren.
Wij beleven dus evenwicht of homeostase als wij in een omgeving kunnen functioneren op ons ‘eigen’ optimale niveau. Dat niveau is niet voor iedereen hetzelfde, denk maar aan onderlinge verschillen wat betreft de hoeveelheid spanning (activatie) die wij prettig vinden. Een goede omgeving zou goed moeten zijn voor verschillende mensen: een leefbare omgeving beantwoordt aan het optimale niveau van zoveel mogelijk van haar gebruikers.
Uit het bovenstaande volgt echter nog iets anders: als de omgeving niet afwijkt van onze eigen optimale gebied, dan beleven we haar heel anders dan wanneer zij daar wel van afwijkt. Als er homeostase is, is er evenwicht tussen ons en de omgeving en dat betekent dat er geen verschillen zijn tussen ons optimale belevingsgebied en de omgeving. Verschillen beleven mensen juist heel sterk: we beleven vooral iets als er geen evenwicht is, dus als de omgeving afwijkt van ons optimale belevingsgebied. De meeste fysieke eigenschappen van de omgeving, ook ruimte, worden daarom ook dissatisfyers genoemd. Een optimale omgeving, bijvoorbeeld een geslaagd ontwerp of adequate ruimte, levert minder spontane reacties op dan een minder optimale omgeving, om de doodeenvoudige reden dat wij erop gebouwd zijn om te streven naar homeostase en dus te reageren op alles dat afwijkt van ons eigen optimale niveau.
Mensen beleven de omgeving verschillend. Er bestaat geen een-op-eenrelatie tussen omgeving en beleving. Toch is het mogelijk om iets te zeggen over de beleving van bijvoorbeeld ruimte in een bestaande omgeving of in een ontwerp. Er kan een analyse worden gemaakt van de fysieke eigenschappen van de omgeving én van de kenmerken van de gebruikers. Omgevingspsychologen zijn in staat die analyse uit te voeren. Zij kunnen voorspellen hoe een omgeving zal worden beleefd aan de hand van toepasselijke kennis of door onderzoek te doen. Recepten voor gedragswetenschappelijk of psychologisch geslaagde omgevingen bestaan niet. En het is ook niet aan te raden om omgevingen te ontwerpen waarbij de ontwerper uitgaat van zichzelf als de gemiddelde gebruiker. Wat ontwerpers en ontwikkelaars zouden moeten doen is een omgevingspsycholoog betrekken bij de doelen en eisen (of de deelproblemen) van hun project die te maken hebben met gedrag en beleving. Die specialist kan dan een analyse uitvoeren en een advies geven. Op deze manier is het wel degelijk mogelijk om gefundeerde beslissingen te nemen. Met andere woorden, ontwerpers en ontwikkelaars zouden meer moeten doen aan ‘probleemidentificatie’ dan aan ‘probleemoplossen’.