Het omstreden studiehuis

Het omstreden studiehuis

Het afgelopen jaar heeft het studiehuis veel aandacht gekregen in de media en meestal niet op zijn voordeligst. Met name de tegenstanders kwamen aan het woord en zij melden leerlingen die aan hun lot worden overgelaten, verschraling van vakinhouden en tekorten aan basale kennis die nodig is om een hbo of universitaire opleiding te kunnen volgen. Maar uitgangspunten van het studiehuis zoals meer eigen verantwoordelijkheid van de leerling of een niet te smal vakkenaanbod zijn toch ook nastrevenswaardig? Is er misschien niet genoeg tijd of geld voor uitgetrokken om het te laten slagen? Voor de buitenstaander is het allemaal moeilijk te beoordelen. In het onderwijs roept men dan vaak ‘meten is weten’, maar daar zit nu net het probleem: voordat er wat te meten valt moeten de uitgangspunten duidelijk zijn. Om de discussie over het studiehuis wat beter te kunnen plaatsen is het daarom verhelderend om eerst eens naar de verschillende uitgangspunten te kijken.

Richtinggevende concepten

Zoals alle maatschappelijke organisaties is het onderwijs onderwerp van debat vanuit verschillende invalshoeken. McNeil1 onderscheidt vier concepten die richtinggevend zijn voor de inrichting van het onderwijs en de beoordeling van de resultaten. Ik zal ze kort weergeven en daarna ingaan op hun betekenis in het studiehuisdebat.

Het humanistische concept
Dit concept steunt op het zogenaamde ‘bildungsideaal’. Het doel van bildung is niet het verwerven van zoveel mogelijk kennis maar het ontwikkelen van de gehele persoon. Deze ontwikkeling kan vele vormen aannemen, is niet vooraf strak omschreven en altijd gekoppeld aan persoonlijke mogelijkheden en voorkeuren. Het leren wordt gezien als intrinsiek gestuurd, het kan wel begeleid en gesteund worden maar nooit afgedwongen. De rol van de docent is dan ook die van een begeleider. De inhoud van het curriculum wordt naast kennis rijkelijk gevuld met activiteiten die zijn gericht op de gevoelsontwikkeling. Naast individuele ontwikkeling is het leren samenleven van belang. Het onderwijs is geslaagd als de leerling zich maximaal heeft ontplooid in de richting van zijn eigen talenten. Voorbeelden: Vrije scholen, Kees Boeke school, Iederwijs.

Het maatschappij-kritisch concept
Dit concept vertrekt niet vanuit de individuele leerling, maar vanuit de maatschappij. Wat heeft de maatschappij nodig om goed te kunnen functioneren? Het onderwijs moet zo zijn ingericht dat leerlingen goed worden voorbereid op een actieve rol in de toekomstige maatschappij: dus naast de traditionele vakinhouden gaat het om leren samenwerken, burgerschapsontwikkeling, kritische oordeelsvorming en participatie. Er wordt veel gewerkt in projecten waarin onderlinge verbanden duidelijk worden gemaakt en de leerling zelf een oordeel moet vormen. Een deel van de aanhangers van dit concept ziet het onderwijs als een instrument om de toekomstige samenleving te veranderen, bijvoorbeeld waar het gaat om het creëren van gelijke kansen of integratie van bevolkingsgroepen. Onderwijs vanuit dit concept is geslaagd als het mondige burgers oplevert die een bijdrage kunnen leveren aan de samenleving. Voorbeelden: de Middenschool, Projectonderwijs dat binnen en buitenschools leren bevordert, praktijkonderwijs. 

Het technocratische concept
Dit concept is te zien in het verlengde van het Taylorisme waarin het draait om efficiëntie en effectiviteit. De lesstof wordt strak geordend verdeeld over jaren, semesters en leseenheden en de voortgang en resultaten worden gemeten aan de hand van vooraf vastgestelde criteria. Het moet altijd gaan om onafhankelijke en meetbare resultaten. Het concept is zeer individueel en prestatiegericht. De leerling wordt niet gezien als een intrinsiek lerend wezen, maar iemand die met behulp van een actieve stimulus-response techniek bij de les moet worden gehouden. Niet zozeer de docent als wel het lesmateriaal is in dit concept richtinggevend, de docent organiseert en bewaakt de voortgang. Voorbeelden: geprogrammeerde instructie en methodes (maan-roos-vis), open universiteit aanpak, de citotoetsen. 

Het academische concept
In het wetenschappelijk concept is (wetenschappelijke) kennis het vertrekpunt. Deze kennis is in de loop van de jaren geordend in vakgebieden (faculteiten) en onderwerpen. Deze structuur moet het uitgangspunt zijn voor de inrichting van het onderwijs. De kennis van een vak is aan te wijzen in een zogenaamde canon, datgene dat iedereen minimaal van het vak zou moeten weten. Het academisch concept heeft het rationele hoog in het vaandel en kritisch denken dient te worden gestimuleerd. Docenten zijn vakdeskundigen en hebben als taak hun kennis zo goed mogelijk over te dragen aan de komende generatie. Voorbeelden: het gymnasiumonderwijs, maar ook de ‘back-to-the basics’ beweging die vindt dat sociaal zwakke leerlingen gebaat zijn bij een curriculum dat hoofdzakelijk bestaat uit taal en rekenen.

De betekenis van de concepten in het studiehuisdebat

Hoe werken de geschetste zienswijzen door in het studiehuisdebat? Hoe was het studiehuis bedoeld en wat zijn de – te verwachten – reacties? Het idee van het studiehuis lijkt in hoge mate te zijn ontwikkeld vanuit een humanistisch onderwijsconcept. Doelen zoals meer zelfsturing en individuele vrijheid voor de leerling zijn ingegeven vanuit de ontplooiingsgedachte. In het studiehuis zou de leerling meer worden aangesproken op zijn intrinsieke motivatie (denk aan het profielwerkstuk) en daardoor beter gaan presteren. In enige mate speelt ook het maatschappij-kritische concept een rol, want het studiehuis was ook ingegeven door de constatering dat in de huidige informatiemaatschappij kennis snel veroudert en mensen dus vooral in staat zouden moeten zijn om te (blijven) leren. Om leerlingen op deze nieuwe ontwikkeling in de samenleving voor te bereiden zouden ze in het studiehuis vooral moeten ‘leren leren’.


Deze ideeën staan echter haaks op die vanuit het technocratische en academische concept. Degenen die oordelen vanuit het technocratisch principe wijzen vage, dus niet meetbare individuele ontplooiing af, dat is meer voor na schooltijd. Maar zij zijn technisch ingesteld, dus als het niet anders kan dan bedenken zij allerlei instrumenten om de schade van het studiehuisonderwijs te beperken: vorderingstoetsen, gedetailleerde studieplanners en leerlingvolgsystemen moeten er voor zorgen het onderwijs beheersbaar te houden. Het felste verzet komt uit de hoek van het academisch concept. Zij bedenken niet zoals de techneuten praktische oplossingen om het studiehuis in goede banen te leiden, maar zij benutten de media met hun betogen. Zij pleiten o.a. voor het hernieuwd invoeren van de verplichte literatuurlijst of een canon voor het geschiedenisonderwijs. Zij wijzen op het teloorgaan van eeuwenoude kennis en zijn vooral bezorgd of het wetenschappelijk niveau wel op peil kan blijven.

Een winnaar in de strijd?

Het is goed om terug te halen wat de doelen waren die het ministerie van OCW beoogde met de invoering van het studiehuis: een meer algemeen vormend karakter geven aan de bovenbouw van het voortgezet onderwijs en de leerlingen beter voorbereiden op het hoger onderwijs.2

Wat meldt het evaluatierapport dat is uitgebracht na zeven jaar studiehuis? 
“Samenvattend: havo- en vwo-gediplomeerden zijn positiever over de aansluiting dan studenten met een diploma oude stijl. Opleiders zijn kritisch over de beheersing van vakinhoudelijke kennis en vaardigheden door studenten uit de tweede fase. Over de beheersing van algemene vaardigheden oordelen ze vooral positief. Studenten zijn positief over hun vaardigheidsniveau, positiever dan hun voorgangers. Zij hebben meer dan hun voorgangers deze vaardigheden opgedaan in hun havo/vwo-opleiding. Op het gebied van de vakinhoud zijn zij minder positief dan de studenten uit havo/vwo oude stijl.”3

De invoering van het studiehuis lijkt dus inderdaad de beoogde doelen te hebben behaald. Dat de vakinhoudelijke kennis nu minder goed is dan voor de invoering van het studiehuis, was ingecalculeerd. De voorstanders zullen immers zeggen dat deze kennis op het moment dat het echt nodig is geleerd kan worden. Maar ook de tegenstanders kunnen in het evaluatierapport hun gelijk bevestigd zien en zullen alles in het werk blijven stellen om de feitenkennis weer terug in het programma te krijgen.

Conclusie

Een oordeel over het studiehuis is niet goed mogelijk zonder te bedenken door welk concept dit oordeel wordt gekleurd. De overheid heeft met het studiehuis een duidelijk model neer willen zetten en heeft zich daarbij meer laten leiden door het humanistische en maatschappijkritische concept dan door het tot dan toe overheersende technocratische en academische concept. Dat verklaart waarom mensen van diverse achtergronden boos of teleurgesteld zijn over het studiehuis. De tegenstanders herkennen zich niet in de uitgangspunten en ook sommige vernieuwers zullen teleurgesteld zijn over de bereikte resultaten tot nu toe.

Evaluatie laat zien dat de beoogde resultaten van het studiehuis lijken te zijn behaald. Maar dat is slechts een momentopname en vanuit een specifiek gezichtspunt. De discussie gaat door, want het onderwijs blijft altijd onderwerp van strijd, zowel in de media als in de dagelijkse onderwijspraktijk.

Noten

1. McNeil J.D. Currucilum, a comprehensive introduction, 1984
2. Dossier Tweede Fase, http://www.minocw.nl/tweedefase/
3. Zeven jaar 2-e fase, een balans; Tweede Fase Adviespunt, sept. 2005

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *