Verliefdheid nader beschouwd
Verliefdheid: iedereen kent het. Vlinders in je buik, knikkende knieën, euforie en onzekerheid. Een emotionele achtbaan. Maar wat is het precies? Volgens een meer wetenschappelijke definitie gaat het om “een sterk affectief geladen tendens tot toenadering naar één welbepaalde persoon”. Twee zaken zijn hierbij van belang. Ten eerste, de sterk affectieve geladenheid is positief bij succes en zeer negatief bij frustratie. In de tweede plaats is er sprake van absolute niet-uitwisselbaarheid. Het gaat om die ene specifieke persoon, en niemand anders, zelfs de ander van een eeneiige tweeling voldoet niet. Met andere woorden: we willen niets liever dan de hele tijd bij die ene ander zijn; is dat feitelijk niet mogelijk, dan toch ten minste in gedachte. Het is een obsessie. En samenzijn is euforisch, verwijdering een regelrechte kwelling.
Waarom voelen twee personen zich tot elkaar aangetrokken? Aantrekking lijkt een raadsel; willekeur alom. We vallen niet op Mijnheer of Mevrouw Perfect en opeenvolgende minnaars kunnen als dag en nacht verschillen van elkaar. Wat is het toch dat ons aantrekt in een ander?
Spreekt de wetenschap hier het verlossende woord? De negentiende-eeuwse Amerikaanse generaal en pseudo-wetenschapper Augustus J. Pleasonton had een opmerkelijke, en in wezen zeer simpele theorie om te verklaren waarom mannen en vrouwen zich tot elkaar aangetrokken voelen. Zij zouden namelijk een tegengestelde elektrische lading bezitten. Mannen waren negatief geladen, vrouwen positief. Vandaar de wederzijdse aantrekking. Het gaat natuurlijk helemaal fout als de lading plotseling ompoolt. Als een man van negatief positief wordt. Dit kan gebeuren onder invloed van teveel alcohol. Logisch dus dat vrouwen vaak ruzie hebben met dronken mannen. Maar de generaal had ook hiervoor een oplossing bedacht: er moesten in bars en cafés grote galvanische accu’s komen om dronken mannen weer om te polen, met als gevolg dat alles weer pais en vree zou zijn.
Het is een theorie waar we nu hartelijk om kunnen lachen en die we kunnen koesteren in een rariteitenkabinet. Als wetenschapper zou je er in ieder geval twee argumenten tegen in kunnen brengen. In de eerste plaats voelt lang niet elke man zich tot elke vrouw aangetrokken en omgekeerd geldt dat natuurlijk ook niet. Dus die aantrekking lijkt niet het gevolg van iets wat alle mannen en alle vrouwen hebben, maar het moet gaan om juist iets heel specifieks, dat juist die ene man en die ene vrouw samen vinden, iets waardoor het erg klikt, terwijl dat voor vele anderen niet geldt. Een tweede gevolg zou moeten zijn dat dronken mannen homofiele neigingen krijgen, een gevolgtrekking waarover Pleasonton niet rept. En verder zou je wellicht mogen verwachten dat er tussen mannen en vrouwen onderling behoorlijk wat geruzied moet worden. Bovendien zou er minder ruzie moeten ontstaan als beide echtelieden te diep in het glaasje hebben gekeken.
Kunnen we de heer Pleasonton kwalificeren als een pseudo-wetenschapper, vanaf de Klassieke Oudheid tot heden hebben tal van erkende geleerden hun zegje gedaan over de aard van het fenomeen verliefdheid. We zullen hier een paar van deze opvattingen de revue laten passeren.
In de Klassieke Oudheid werd verliefdheid als een ziekte beschouwd. Hoe men daar bij kwam? De beroemde Griekse grondlegger van de hedendaagse geneeskunde Hippocrates, stelde dat ons welbevinden en onze persoonlijkheid bepaald werden door vier lichaamssappen: bloed, slijm, gele gal en zwarte gal. Wanneer de balans daartussen verstoord was, resulteerde dat in ziekte. Inderdaad, bij een teveel aan zwarte gal, werd men zwartgallig, depressief. Maar ook in geval van hevige verliefdheid was die balans verstoord. Men sprak dan in feite ook over liefdesziekte, die men levengevaarlijk achtte. De kenmerken waren volstrekte apathie, holle ogen, geen belangstelling voor iets, niet kunnen slapen of eten, etc. Bovendien kon men niet meer goed denken. De ziekte kwam vooral bij mannen voor en er was dringend medische bijstand vereist. Overigens was het verstoorde denkproces een gevolg van de schadelijke dampen die vrijkwamen door de hitte rond het hart, waardoor het bloed verbrandde. Dit verbrandde bloed werd sperma. De therapie bestond uit het trachten de sappen weer in evenwicht te brengen en het overtollige sperma te verwijderen. Voorbeelden van therapieën waren dan ook diëten, hete of koude baden, mentale inspanning, en ook werd de zogeheten therapeutische coïtus toegepast, waarbij de hulp werd ingeroepen van een prostituee.
Nog een theorie uit de oude doos. Volgens de Middeleeuwse geestelijke Andreas Cappelanus was er een directe verbinding van het oog naar het hart. Het zien van een mooie vrouw beroerde direct het hart – men was verliefd. Blinden zouden dus nooit verliefd kunnen worden.
Ook bij deze ‘theorieën’ zoekt men tevergeefs om een verklaring naar het waarom van de verliefdheid. Men tracht de algehele toestand van de verliefde te verklaren, maar wat precies maakt dat die persoon verliefd is op juist die ene is raadselachtig. En eigenlijk zijn we thans wat dat betreft nog niet zoveel verder. Dat zullen we ook met andere, meer eigentijdse theorieën illustreren.
De in sommige kringen zeer verguisde evolutionaire psychologie komt met een vooralsnog niet toetsbare hypothese dat verliefdheid in de loop van de evolutie is ontstaan, vanwege twee belangrijke functies. Het idee is dat de mensheid in de verre prehistorie in vrij kleine groepen over de savannes trok. Andere groepen, waren potentiële vijanden, dus daar moest men niet zo snel toenadering toe zoeken. Maar inteelt binnen een groep vergroot de kans op nageslacht met allerlei afwijkingen en grotere kans op ziektes aanzienlijk. En dus was er een kracht nodig om de angst voor het vreemde te overwinnen. Dat zou verliefdheid zijn; een sterke kracht die zo verblindend is dat men zelfs met een vijand wil paren. Maar daar bleef het niet bij. Voor het opgroeien van het hulpeloze kind is het zeer gewenst dat het kind bescherming en verzorging van zowel de moeder als de vader genoot. Mensenkinderen zijn bij de geboorte hulpeloze wezentjes die jarenlang intense aandacht en verzorging behoeven. Voor een moeder in prehistorische tijd was het moeilijk om genoeg voedsel te verzamelen met een hulpeloze baby in haar ene arm en zich bovendien ook nog te beschermen tegen aanvallen van allerlei mogelijke belagers. Daarom is de hulp van de vader zeer noodzakelijk om de kans te maximaliseren dat het kind echt kan opgroeien en zelf weer kinderen kan verwekken. De verliefdheid was dus nodig om er voor te zorgen dat er tussen beide ouders een hechte band was, zodat het kind zekerheid had van de zorg van beide ouders en daardoor aanzienlijk grotere overlevingskansen had.
Deze theorie plaatst het fenomeen verliefdheid in een evolutionair kader, maar biedt nog steeds niets ter verklaring van waarom die ene?
Wellicht is verliefdheid te beschouwen als een gevoel, een emotie. Sommigen doen dat inderdaad, maar ook daar kunnen vraagtekens bij worden geplaatst. Drie punten kan men hierbij aanvoeren. Als eerste de tijdsduur. Emoties duren in het algemeen minuten tot hooguit een paar uur, maar zeker geen weken, maanden of jaren. Qua tijdsduur sluit dit beter aan bij emotionele stoornissen! Een tweede punt is dat emoties in de regel veel meer rationeel bepaald zijn. Men kan zeggen: Marietje was boos, omdat…; Peter is verdrietig, want… Je kunt zelfs zeggen: Ik was gisteren om 10.00 uur even ontzettend – boos, verdrietig, uitgelaten, etc. – maar achteraf gezien was dat niet terecht. Met verliefdheid kom je hier niet uit. Ik ben verliefd op Petra omdat…? Ja, waarom eigenlijk? Omdat ze mooi en lief is? Er zijn genoeg andere vrouwen die ook mooi of zelfs nog mooier en liever zijn. Of omdat haar vader veel geld op de bank heeft staan? Maar daarmee diskwalificeer je jezelf meteen. Kortom, verliefdheid is veel redelozer dan echte emoties in de regel zijn. Tenslotte, emoties zijn in de loop van de evolutie vooral belangrijk geworden, omdat ze enorm hielpen bij de aanpassing aan nieuwe omstandigheden. Emoties zijn bedoeld om beter met nieuwe situaties te kunnen omgaan. Men kan beter vechten of vluchten, of hulp van anderen uitlokken. Of men leert, om een situatie te vermijden. Voor verliefdheid geldt dat niet. Voor de overleving van het individu is verliefdheid van nul en generlei waarde. Verliefdheid is wel van belang voor de instandhouding van de soort, of zoals men thans eerder geneigd is om te zeggen, het vergroot de kans dat de genen worden doorgegeven aan een volgende generatie.
Verliefdheid heeft eerder iets weg van een emotionele stoornis dan van een emotie. Er zijn goede argumenten te bedenken dat liefde een soort psychiatrische aandoening is; meer specifiek een obsessief compulsieve stoornis of een soort verslaving. De overeenkomsten in gedrag en hersenactivatie tussen bepaalde psychiatrische patienten en verliefden zijn zeer opmerkelijk. Het oude idee dat liefde een ziekte is, was dus zo gek nog niet. Maar verliefdheid is tot voorkort geen reden om het werk neer te leggen, alhoewel heel wat arbeidsverzuim op het conto van relatieproblemen komt. En wat het effect van verliefdheid is op de kwaliteit van bestuurlijke beslissingen, het slagen van een ingewikkelde operatieve ingreep, of de prestatie van een topsporter weten we niet, maar om er op voorhand van uit te gaan dat die invloed er niet is of dat die positief is, dat lijkt wat overdreven.
Er wordt thans druk gespeculeerd over welke hersenstructuren betrokken zijn bij verliefdheid en welke biochemische substanties in de vorm van neurotransmitters en hormonen een rol spelen. Hersenscans laten zien dat specifieke delen van de hersenen meer actief worden of juist onderdrukt worden bij het zien van een foto van de persoon waarop men verliefd is, en met behulp van onderzoek met dieren (met name een soort woelmuisjes) heeft men kunnen vaststellen dat stoffen als oxytocine en vasopressine wellicht een belangrijke rol spelen. Maar vooralsnog nog geen antwoord op de vraag: waarom nu en waarom op die ene persoon?
Iets dichter bij een antwoord komen we door te onderzoeken welke omstandigheden het ontstaan van verliefdheid stimuleren. Het lijkt er bijvoorbeeld op dat angst en lichamelijke opwinding in bredere zin, de kans dat men verliefd wordt doen toenemen. Een klassiek onderzoek toonde dit aan. In Brits Columbia (Canada) is er ergens een ravijn, met daarover een degelijke stabiele betonnen brug en een tweede, wiebelige hangbrug van touwen en planken. Ten behoeve van het onderzoek werd bij beide bruggen een charmante jongedame gezet. Zij vroeg mannen die net over de brug kwamen of ze bereid waren deel te nemen aan een klein onderzoekje. Dit bestond uit het vertellen wat men zag op plaatjes, die heel ambigu en multi-interpretabel waren. Na afloop kregen de mannen nog een briefje met het telefoonnummer van de jongedame en werd hun gezegd dat ze altijd mochten bellen als ze nog iets over het onderzoek wilden weten. De uitkomsten waren opmerkelijk: veel meer mannen die over de wiebelige brug kwamen gaven seksueel getinte antwoorden op de plaatjes. En wat nog opmerkelijker was: veel meer van die mannen bleken ook daadwerkelijk telefonisch contact op te nemen. De interpretatie, die ook gesteund wordt door andere onderzoeken, is als volgt: de mannen op de wiebelige brug ervaren een bepaald soort lichamelijke opwinding, die ze vervolgens – foutief – interpreteren als zijnde het gevolg van het zien van de mooie dames. De les die we hieruit kunnen trekken is dus, dat als we een oogje op iemand hebben, we deze moeten uitnodigen om in een achtbaan te gaan of naar een enge film. De kans is dan relatief groot dat dit fenomeen optreedt.
Er is overigens een alternatieve theorie die stelt dat een bestaande voorkeur of gedragstendens wordt verstevigd. Ziet de ander je dus van te voren eigenlijk al niet zitten, dan zul je dat na afloop ook duidelijk merken. Maar vinden ze je wel aardig, dan kan dit wellicht in deze omstandigheden makkelijk omslaan in verliefdheid. Hoe dan ook: het proberen waard! Op basis hiervan kan men ook voorspellen dat bij spannende en gevaarlijke beroepen, zoals bijvoorbeeld politie, brandweer, of ambulances, de kans dat twee collega’s verliefd worden op elkaar groter is dan bij enig ander, saaier beroep. Mogelijk draagt dit fenomeen er zelfs ook nog iets toe bij dat soms zelfs tussen gijzelaars en gegijzelden relaties ontstaan. In de vakliteratuur wordt dit fenomeen wel het Stockholmsyndroom genoemd, omdat het voor het eerst uitgebreid is beschreven na een gijzeling in de jaren zeventig van de vorige eeuw in een bank in Stockholm.
Wat weten we verder nog? Er zijn aanwijzingen dat we in ieder geval niet verliefd worden op personen met wie we samen opgegroeid zijn. Dit geldt niet alleen voor broers of zusjes – men zou kunnen zeggen: dit helpt mee om incest te voorkomen – maar ook, voor niet-familieleden met wie men samen op een crèche en kleuterschool en lagere school heeft gezeten. De ander moet enigszins vreemd zijn, of zoals het in het Engels kort en krachtig gesteld wordt: exotic becomes erotic. Maar ook daar zijn toch weer grenzen aan. Het moet ook weer niet te vreemd zijn. We blijken ons in het algemeen het prettigst te voelen met een partner, die in termen van ras, godsdienst, sociaal-economische klasse en persoonlijkheid, toch enigszins vergelijkbaar is. Wat verder uit ons eigen onderzoek bleek is dat verliefd eigenlijk relatief snel moet gebeuren nadat je met iemand hebt kennis gemaakt. De kans dat je verliefd wordt op iemand die je al twee jaar kent is niet zo groot.
Er is wel verondersteld dat zich in onze vroege jeugd een soort ‘liefdesmal’ vormt. Iemand die daaraan voldoet is aantrekkelijk en dat vergroot de kans dat we op hem of haar verliefd worden. Die liefdesmal zou worden bepaald door onze vroege levenservaringen, het karakter van onze ouders, de sfeer in huis, hoe er in het gezin met elkaar omgegaan wordt, etc. Eindelijk een theorie die voorspelt waarom we op de een vallen en niet op de ander. De liefdesmal is ‘helaas’ grotendeels onbewust en dat verklaart waarom de liefde zo’n mysterie lijkt. Maar tevens verhindert het ook om deze theorie eens grondig te kunnen toetsen. Dus vooralsnog blijft het vooral een theoretische veronderstelling. Het mag misschien raar klinken, maar in de liefdesmal is uiterlijk relatief onbelangrijk. Er bestaat redelijke eensgezindheid over wie er echt knap is. Dat heeft vooral ook te maken met symmetrie in het gelaat. En verrassend genoeg lijkt dat weer samen te hangen met gezondheid en een goed afweersysteem. Simpel gezegd, gezonde mensen vinden we in het algemeen knapper en aantrekkelijker dan zieke of zwakke personen. We proberen de knapste persoon te versieren, maar zijn ons ook, door schade en schande wijs geworden, bewust van onze eigen partnerwaarde, dat wil zeggen hoe aantrekkelijk wij zijn voor anderen. Hoe we zelf staan op de ranglijst van aantrekkelijkheid bepaalt uiteindelijk wat wel en niet bereikbaar is.
Nu het afweersysteem al genoemd is, is er alle reden om dat nog eens in de schijnwerper te zetten. Want het blijkt juist dat afweersysteem te zijn, dat in belangrijke mate bepaalt of wij iemand aantrekkelijk vinden. Hoe? Via de lichaamsgeur. Om het heel simpel te zeggen: een vrouw kan ruiken of het afweersysteem van een man anders is dan het hare. Is het hetzelfde (wat je zou kunnen vertalen naar: is die man resistent tegen dezelfde ziektes als de vrouw), dan ruikt die man niet lekker voor die vrouw. Dochters vinden hun vader in de regel maar stinken – dus dit fenomeen – blijkt ook nog een barrière op te werpen tegen incest. Evolutionair gezien is het voor een vrouw veel interessanter om een kind te laten verwekken door een man die voor andere ziektes resistent is dan zijzelf. Dat levert immers in de regel kinderen op met een grotere weerstand. Met andere woorden, de liefde van de man moge volgens het gezegde door de maag gaan, de liefde van de vrouw gaat door de neus.
Overigens, wanneer de vrouw de anticonceptiepil gebruikt, blijkt dit mechanisme verstoord te worden. Dus een advies: een vrouw die op zoek gaat naar een partner voor een langdurige, serieuze relatie en om daarmee kinderen te krijgen, moet dat doen als ze niet aan de pil is.
Wat zou je nu nog kunnen zeggen over de functie van verliefdheid? Immers, de belangrijke functies die het vroeger had (het overwinnen van de angst voor een vreemde, zorgen dat een paar bij elkaar blijft om de kans op overleving van het kind te vergroten) blijken in onze moderne tijd niet meer aan de orde. Je zou je kunnen voorstellen dat verliefdheid belangrijk is omdat het ons helpt om tevreden te zijn met onze partner. We idealiseren die doodgewone, doorsnee persoon waarop we verliefd zijn zozeer dat hij of zij in onze ogen de meest fantastische persoon is. En daar kunnen we heel gelukkig mee zijn, zo lang het duurt…
Noten en/of literatuur
Ad Vingerhoets & Miranda van Tilburg (2005). De ondraaglijke lichtheid van de liefde. Antwerpen: Standaard Uitgeverij / Rotterdam: Ad. Donker