Wilde dieren als bondgenoot, een betoog
Vleermuizen worden gezien als de oorspronkelijke gastheer van het Covid-19 virus (SARS-CoV -2) alvorens het oversprong naar de mens. Dit volgt andere recente voorbeelden van zogenaamde zoönotische epidemieën, zoals SARS en Ebola, waarbij ziektes overspringen van wilde dieren op mensen. Wilde dieren, en vooral het eten van wild vlees, komen daardoor in een slecht daglicht te staan. De Chinese regering, bijvoorbeeld, kondigde strikte maatregelen aan op onder andere de jacht, handel en het kweken van wilde diersoorten.[1] Het eten van wild vlees is echter niet per se het probleem: als normale hygiënische standaarden in acht genomen worden tijdens het verwerken van het vlees direct nadat het dier is geschoten en tijdens de bereiding, is het risico op ziektes erg klein. Het verhoogde risico zit hem in grootschalige handel en in markten waar wilde dieren worden opgehokt. Daarnaast is ook de manier waarop de interactie tussen vee en wilde dieren wordt ‘gemanaged’ belangrijk, aangezien ziektes regelmatig eerst overspringen van wilde op gedomesticeerde dieren.
Wat ik echter mis in de vele discussies is het grote plaatje: mensen degraderen al meer dan 10.000 jaar de ecosystemen waarin ze leven. Naar mijn mening liggen oplossingen voor de huidige crisis niet in het benaderen van wilde dieren als probleem maar juist in het herstellen van wildedierengemeenschappen en hun leefomgeving.
Herstellen van zoogdiergemeenschappen en hun leefomgeving
De afgelopen honderden tot duizenden jaren heeft menselijke impact geleid tot een dramatische erosie van zoogdiergemeenschappen. Op veel plekken is de zoogdierdiversiteit slechts een slap aftreksel van wat zij ooit was. Veel studies laten zien dat dit verlies van diversiteit het risico op ziekteverspreiding verhoogt.[2] Een recente meta-analyse van Magnusson et al. bevestigt dat wereldwijd een grotere diversiteit aan diersoorten de kans op zoönotische ziektes verlaagt.[3] Het herstel van deze diversiteit, en met name van bepaalde functionele groepen, kan dus bijdragen aan het verlagen van het risico op zoönotische ziektes. Een duidelijk voorbeeld is de rol van roofdieren, zoals de vos en steenmarter in Nederland en uilen in Zweden, door hun effecten op de gastheren van de ziektes.[4] Wilde dieren, zoals de Zweedse uilen, kunnen ook werken als een early-warning systeem voor mogelijke zoönotische uitbraken.[5] Een ander recent paper gaat zelfs verder door het uitsterven van zogenaamde megafauna (dieren boven 44,5 kg) over de afgelopen 10.000 jaar te koppelen aan de uitbraak van meer dan 100 zoönotische ziektes in de afgelopen 60 jaar.[6] De auteurs suggereren dat het concept van ‘herd immunity’ niet alleen voor mens-mens interacties geldt en dat verminderd contact tussen dieren en mensen in de laatste 10.000 jaar de menselijke weerstand tegen zoönotische ziektes heeft verkleind. Deze uitdagende hypothese is nog niet getest, maar al deze voorbeelden vertellen ons wel dat we wilde dieren niet alleen als de oorzaak van de pandemie moeten zien, maar juist als onderdeel van een oplossing. Diergemeenschappen en hun habitat herstellen zou een heel efficiënte manier kunnen zijn om het risico van zoönotische ziektes te verlagen.
Een groter plaatje: wilde dieren en duurzaamheid
Ik zou graag willen uitzoomen en benadrukken dat de huidige crisis niet alleen een Covid-19- crisis is maar juist ook een symptoom van een andere globale crisis; het feit dat we op allerlei manieren de duurzaamheid van de aarde in gevaar brengen. Oplossingen voor de Covid-19-crisis zouden zich dan ook moeten focussen op het herstellen van deze duurzaamheid. In een recente synthese laten we zien dat het herstellen van dierengemeenschappen en hun leefomgeving bijvoorbeeld een bijdrage kan leveren aan het tegengaan van klimaatverandering.[7] Olifanten en andere zoogdieren in tropische regenwouden, wilde grazers in graslanden, en walvissen in de oceanen bevorderen allemaal het vastleggen van koolstofdioxide op natuurlijke wijze.[8] In Scandinavië ‘helpen’ rendieren de opwarming van de toendra te vertragen door verstruiking tegen te gaan.[9] In mijn team, ‘Megafauna & Sustainability’, onderzoeken we namens de SLU Zweden[10] en het Copernicus Institute van Utrecht Universiteit hoe megafauna deel kan zijn van de oplossingen voor een duurzamere wereld. In het onderzoeksprogramma Wilder Rangelands, een samenwerking tussen SLU, Utrecht Universiteit en Nelson Mandela University in Zuid-Afrika, kijken wij bijvoorbeeld naar de rol van wilde zoogdieren in de klimaatadaptatie en mitigatie van Afrikaanse graslanden en savannes.[11] In een ander project onderzoeken we de effecten van groenere steden op dieren en mensen.[12]
De urgentie van natuur als oplossing
Toch, ondanks al deze positieve bijdragen van wildedierengemeenschappen aan het klimaat, wordt natuurbehoud nog niet serieus genoeg genomen. Vaak is het niet de hoogste prioriteit voor beleidsmakers. Momenteel gaat nog geen 3% van de financiering voor klimaatmitigatie naar natuurherstel.[13] De wereldwijde reactie op de huidige crisis is zelfs eerder een gevaar voor natuurbescherming. Door de mondiale terugval in toerisme is een cruciale financieringsvorm weggevallen. Dit komt bovenop de door Covid geïnitieerde economische crisis. De kans is dan ook reëel dat door de huidige crisis natuurbehoud verder gemarginaliseerd wordt.
Nu is het de tijd om met een nieuw model voor natuurbehoud te komen waarbij het herstellen van natuur en wildedierengemeenschappen gezien wordt als essentiële overlevingsstrategie voor de mensheid. We kunnen niet langer doorgaan met natuurbehoud in de marge. Natuurbehoud en natuurherstel zouden een serieuze plaats moeten krijgen in alle oplossingen voor duurzame ontwikkeling. Initiatieven zoals de Green Deal van de Europese Unie bieden hoop maar zijn niet genoeg. Er moet een soort Marshall Plan komen voor natuurherstel. Dit gaat verder dan de huidige beschermde gebieden: grootschalig herstel is nodig. Dergelijk herstel moet niet verward worden met een natuur zonder mensen maar als een herstel waar mensen van profiteren. Natuur en wilde dieren dus als bondgenoot voor een duurzamere wereld!
Deze tekst is een aangepaste versie van een blogpost die Joris Cromsigt eerder schreef en vertaalde in samenwerking met Maarten Vissscher. Het origineel is hier te vinden: http://blogg.slu.se/global-blog/2020/05/27/covid-19-lessons-wildlife-is-our-ally-not-our-enemy?
De foto boven dit artikel is gemaakt door Leo Linnartz.
Voetnoten
[1] Juanita Gómez González, “Wild meat consumption in the time of COVID-19: to ban or to regulate?”, Stockholm Environment Institute, 16 april 2020. https://www.sei.org/featured/ban-regulate-wildlife-consumption/
[2] Keesing et al., “Impacts of biodiversity on the emergence and transmission of infectious diseases”, Nature 468 (2010): 647-652.
[3] Magnusson et al., “Effect of spatial scale and latitude on diversity–disease relationships”, Ecology 101, no. 3 (March 2020).
[4] Hofmeester et al., “Cascading effects of predator activity on tick-borne disease risk”, Proceedings of the Royal Society B: Biological Sciences 284.1859 (2017): 20170453 ; Khalil et al, “Declining ecosystem health and the dilution effect”, Scientific Reports 6 (2016): 31314.
[5] Ecke et al, “Selective Predation by Owls on Infected Bank Voles (Myodes glareolus) as a Possible Sentinel of Tularemia Outbreaks”, Vector-Borne and Zoonotic Diseases (2020). https://www.liebertpub.com/doi/abs/10.1089/vbz.2020.2617?journalCode=vbz
[6] Doughty et al, “Megafauna decline have reduced pathogen dispersal which may have increased emergent infectious diseases,” Ecography (2020). https://onlinelibrary.wiley.com/doi/pdf/10.1111/ecog.05209
[7] Cromsigt et al, “Trophic rewilding as a climate change mitigation strategy?”, Philosophical Transactions of the Royal Society B: Biological Sciences 373.1761 (2018): 20170440.
[8] Berzaghi et al, “Carbon stocks in central African forests enhanced by elephant disturbance”, Nature Geoscience 12.9 (2019): 725-729 ; Osuri et al, “Contrasting effects of defaunation on aboveground carbon storage across the global tropics”, Nature communications 7 (2016): 11351 ; Holdo et al, “A disease-mediated trophic cascade in the Serengeti and its implications for ecosystem C”, PLoS Biol 7.9 (2009): e1000210. https://journals.plos.org/plosbiology/article/file?type=printable&id=10.1371/journal.pbio.1000210 ; Chami, et al, “Nature’s solution to climate change,” Finance and Development Magazine (2019): 34-38. https://www.imf.org/external/pubs/ft/fandd/2019/12/natures-solution-to-climate-change-chami.htm#author
[9] Te Beest et al, “Reindeer grazing increases summer albedo by reducing shrub abundance in Arctic tundra”, Environmental Research Letters 11.12 (2016): 125013. https://iopscience.iop.org/article/10.1088/1748-9326/aa5128
[10] Joris Cromsigt, Megafauna and Sustainability (MegaSus), https://www.slu.se/megasus.
[11] Kerley, Graham IH, and Joris RM Cromsigt, “From reindeer to rhino: Reflections on’Climate change mitigation and adaptation benefits of wilder rangelands'”, South African Journal of Science 116.3-4 (2020): 1-2.
[12] SLU Urban Futures, ‘Meet your wild neighbors’, SLU, 14 juni 2019. https://www.slu.se/en/ew-news/2019/6/meet-your-wild-neighbors/
[13] Griscom et al., “Natural climate solutions”, Proceedings of the National Academy of Sciences 114.44 (2017): 11645-11650. https://www.pnas.org/content/114/44/11645
Joris Cromsigt did his MSc (1999) in biology at Wageningen University and his PhD (2006) on the community ecology of African ungulates at Groningen University. He is originally Dutch but has worked internationally since 2008 in a variety of countries. Currently, he is an Associate Professor at the Swedish University of Agricultural Sciences, Umeå, Sweden and a part-time lecturer at the Copernicus Institute of Sustainable Development at Utrecht University. He is also an Honorary Professor at Nelson Mandela University in South Africa. He has over 20 years of experience with studying large mammals and their ecological roles in African and European systems.