Weg met de vleermuis! Of toch niet? Vingerwijzen naar aanleiding van Covid-19
Sinds COVID-19 de wereld in de houdgreep heeft, maken we ons collectief druk om twee vragen: in de eerste plaats hoe we dit virus moeten aanpakken, zodat het onze gezondheid niet langer schaadt en de drastische maatregelen tegen dit virus het maatschappelijk leven niet langer meer verlammen? In de tweede plaats willen we weten waar dit minuscule virus met megagevolgen zijn oorsprong vindt. Dat is immers belangrijke informatie in de strijd tegen deze microscopische kleine geweldenaar. We weten in ieder geval dat het hier om een zoönose gaat. Dat is een infectieziekte die van dieren op mensen overspringt. Maar het is nog niet exact duidelijk bij wat voor soort dier de ziekte begonnen is. In het beklaagdenbankje hebben onder meer vleermuizen en schubdieren gezeten.
Wie regelmatig een krant openslaat, weet dat bij het zoeken naar een beginpunt of een oorzaak van een ziekte of een ander probleem, mensen niet alleen geïnteresseerd zijn in het verkrijgen van inzicht in een dergelijke ziekte. Vaak wordt ook in termen van schuld gedacht. Denk maar eens aan de controverse rond de Amerikaanse president Donald J. Trump die blijft volharden in de duiding van COVID-19 als een Chinese ziekte. Met andere woorden: het is de schuld van China dat we nu met een pandemie zitten. Een dergelijke houding is natuurlijk weinig constructief op een moment dat we met man en macht deze mondiale ramp moeten zien te stoppen. Bovendien moet ik steeds denken aan een bekend gezegde: als je met een vinger naar een ander wijst, dan wijzen er altijd nog drie naar jezelf.
Die wijsheid is niet alleen van toepassing op het Amerikaanse staatshoofd, die kunnen we ook op onszelf toepassen op het moment dat iemand roept: ‘we worden ziek van de vleermuizen of een ander dier, dus weg ermee.’ In de sociale wetenschappen, waaronder de criminologie die ik zelf beoefen, heeft de laatste jaren het non-speciesisme een grote vlucht genomen. Daarmee wordt bedoeld dat we in ons werk niet de species, dat is de soort, mens centraal moeten stellen. Mensen leven immers niet alleen op aarde. In onderzoek naar mensen is het dan eigenlijk ook erg vreemd als we andere dieren negeren. Probeer je Nederland maar eens voor te stellen zonder huisdieren, dieren op de boerderij en in het wild. Dieren houden ons gezelschap, we eten ze op, we maken er kleren en schoenen van, enz. enz. Zonder andere dieren dan de mens zou ons land er compleet anders uitzien. Het woord ‘speciesisme’ en de kritiek daarop werd al in de jaren zeventig van de vorige eeuw door de Britse psycholoog Richard D. Ryder geïntroduceerd. In de criminologie was Piers Beirne een belangrijke wegbereider door aandacht te vragen voor dierenmishandeling vanuit het non-speciesisme: we zijn dan wel dier onder de dieren, feit is wel dat andere soorten behoorlijk last van ons kunnen hebben. Hij inspireerde daarmee de Vlaamse criminologe Geertrui Cazaux en ook mijzelf om hiervoor in het Nederlandse taalgebied meer aandacht te vragen.
Bij aandacht voor andere soorten willen non-speciesisten vooral ook aandacht vragen voor de gevolgen van menselijk handelen op andere soorten. Want we gedragen ons vaak wel alsof we hier heer en meester zijn. We wonen het huis uit, zonder er ons rekenschap van te geven dat we nog medebewoners hebben en dat er na ons nog anderen van dat huis gebruik willen maken. Die kortzichtige houding kan op verschillende manieren verklaard worden. Zo denkt lang niet iedereen dat de mens ook een dier is. En als mensen zichzelf dan al als een dier zien, dan vaak niet als dier onder de dieren, maar als een bijzondere soort, iets aparts. Dan wordt vaak gewezen op onze taal en cultuur en in één adem geopperd dat andere soorten die verworvenheden allemaal niet zouden hebben. Terwijl biologen ons inmiddels hebben laten zien dat zowel taal als cultuur ook bij andere soorten speelt. Weliswaar niet identiek zoals bij de mens, maar communicatie en culturele verworvenheden, zoals het gebruik van gereedschap, worden ook bij andere dieren waargenomen. Het probleem is alleen dat mensen daar vaak geen oog voor hebben, waardoor ook wetenschappers ernstig kunnen onderschatten wat andere soorten zoal in hun mars hebben. Hoe het ook zij, het feit dat we onszelf als mensen zo op een voetstuk hebben gezet, heeft desastreuze gevolgen gehad voor de natuur, voor planten, dieren en uiteindelijk ook voor het dier mens.
Want de tragiek is dat we niet ziek worden van de vleermuis of wat voor ander dier dan ook. We worden ziek omdat we systematisch de leefomgeving van dieren hebben vernietigd, bijvoorbeeld door het rigoureus kappen van bossen. In de natuur liggen allerhande virussen als het waren te rusten. Daar hebben we geen last van als we daar niet aankomen, maar door ontbossing, het verkleinen van de leefgebieden van wilde dieren, de handel in en de consumptie van deze dieren openen we als het ware de doos van Pandora. De mens heeft dus invloed op het ontstaan van zoönosen.
Een manier om deze akelige virussen een stap voor te zijn, is het hebben van oog voor het welzijn van andere soorten. Ik realiseer me heel goed dat op het moment dat half Nederland thuis achter de naaimachine zit om zelf mondkapjes te maken, mijn stelling dat inzet voor dierenwelzijn wel eens een krachtig medicijn tegen COVID-19 zal blijken te zijn, niet overal in goede aarde zal vallen. Veel mensen denken dan toch first things first. Maar ook als het lot van andere soorten je minder aan het hart gaat dan de zorg voor je eigen hachje, is het wijs om toch te ijveren voor het welzijn van andere dieren. We leven zoals gezegd op één planeet, in één ecosysteem. En dat hebben we inmiddels wel van de biologen geleerd: in dat systeem zijn we onderling van elkaar afhankelijk. We hebben elkaar nodig. Laten we dan ook goed zijn voor elkaar, al doen we het uiteindelijk alleen voor onszelf.
Janine Janssen is hoofd Onderzoek van het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld van de nationale politie, lector Veiligheid in Afhankelijkheidsrelaties bij Avans Hogeschool en bijzonder hoogleraar Rechtsantropologie aan de Open Universiteit. Haar laatste boek is ‘Waarom de criminologie mij dierbaar is’. Een persoonlijk pleidooi voor non-speciesisme, dat in 2019 bij Boom Criminologie is verschenen.