De kracht van het sociale netwerk is niet voor iedereen vanzelfsprekend

De kracht van het sociale netwerk is niet voor iedereen vanzelfsprekend

Een sociaal netwerk is van cruciaal belang. Het gezin is het eerste sociale netwerk van een kind. Met steun van hun ouders leren kinderen de wereld te exploreren en te begrijpen. Wanneer ouders zorgvuldig ingaan op de behoeften van hun kind, ontwikkelt het kind een veilige hechtingsrelatie met zijn zorgdrager(s). Deze (hechtings-)relaties vormen de basis voor toekomstige relaties in het leven.1 Naarmate kinderen ouder worden, speelt de sociale context een steeds grotere rol. Jongeren besteden meer tijd en hechten meer waarde aan sociale contacten.2 Vriendschappen bieden een jongere emotionele steun, zelfvertrouwen en solidariteit.3 Positieve relaties met leeftijdsgenoten (zoals warme, ondersteunende en affectieve relaties) werken als beschermende factor.4 Een goed (pro)sociaal netwerk kan een individu beschermen tegen het ontwikkelen van psychiatrische problematiek en het vertonen van crimineel gedrag.5 Het gevoel van inclusie – ergens bijhoren – vormt een belangrijk bestanddeel van iemands geestelijke gezondheid en sociaal welbevinden. Onderzoek toont aan dat het gevoel buitengesloten te worden (exclusie) als even pijnlijk wordt ervaren als fysieke pijn, en dat exclusie leidt tot een afname in prosociaal gedrag.6 Een goed functionerend sociaal netwerk is belangrijk voor het welzijn van ieder gezinslid.7 Steun vanuit het sociale netwerk zorgt bij ouders voor meer zelfvertrouwen, meer ontspanning en positievere relaties met hun kinderen.8

Het sociale netwerk kan op verschillende manieren steun bieden. Een familielid of vriend kan een luisterend oor bieden, helpen met financiën, gezelschap bieden of stimuleren bij het behalen van werk-, sport- of muziekdoelen. Het huidige Nederlandse Jeugdbeleid benadrukt het belang van het benutten van de krachten van het sociale netwerk. Jongeren en hun ouders dienen hun sociale netwerk zo veel mogelijk te benutten. Als je hulp nodig hebt moet je die eerst in je eigen netwerk zoeken. Dat geldt voor ouders die hulp nodig hebben bij een kind met autisme of aandachtproblematiek, maar ook voor ouders die hun ouders ondersteunen (mantelzorg). Ouders, kinderen en jongeren zijn in toenemende mate zelf verantwoordelijk voor het vinden van die hulp. Een deel van de zorg kan zo worden opgevangen door het sociale netwerk in plaats van door professionals. Jongeren en hun ouders krijgen hiermee meer zelf de regie over hun eigen leven.9 De hulp is dan beter verankerd in het systeem en het is natuurlijk ook goedkoper.

Het benutten van de krachten van het sociale netwerk

De zogeheten ‘Harlow-aapjes’ tonen het belang van een sociaal netwerk. De psycholoog Harlow10 bestudeerde infantiele resusaapjes om meer inzicht te krijgen in de moeder-kind hechtingsrelatie. In een van zijn studies groeiden de baby-aapjes op zonder biologische moeder. In plaats daarvan konden de baby-aapjes kiezen tussen twee surrogaatmoeders – één warme, zachte, wollen moeder en één voedsel verzorgende, ijzeren moeder. De baby-aapjes hadden een overduidelijke voorkeur: ze kozen voor de zachte moeder; de ijzeren moeder werd enkel bezocht om te eten. Aapjes die alleen een ijzeren moeder hadden, ontwikkelden op latere leeftijd meer angst en agressie. Hoewel de baby-aapjes weinig keuze hadden, wisten zij wél de juiste keuze te maken om zichzelf – zo goed mogelijk – te voorzien in hun basisbehoeften van veiligheid: een ‘surrogaat’ sociaal netwerk was beter dan helemaal geen netwerk.

Figuur 1. Harlow-aapje met zijn twee surrogaatmoeders (Harlow, 1959)

Het benutten van (de krachten van) het sociale netwerk is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Dit vereist immers inzicht in wie tot jouw netwerk behoort, wie bereid is om jou te helpen, maar het vereist ook inzicht in waarmee en hoe iemand jou kan helpen. Daarnaast is het van belang in te zien welke personen uit het netwerk een negatieve invloed op jou hebben, en bij wie je dus beter uit de buurt kan blijven. Inzien hoe, waarvoor en wanneer om hulp te vragen is een kunst op zich. Deze kennis en vaardigheden ontbreken vaak bij jongeren met een licht verstandelijke beperking (LVB). Zij hebben vaak a) geen inzicht in hun eigen netwerk (niet in de risico’s maar ook niet in de krachten) en b) weten niet hoe ze hun netwerk moeten inschakelen.

Een LVB wordt gekenmerkt door beperkingen in zowel het intellectuele functioneren (IQ < 70, in de praktijk IQ tussen 55 en 85) als in het sociaal adaptief functioneren.11 Een jongere met een LVB kan minder snel denken dan een jongere met een gemiddeld intelligentieniveau, aan minder dingen tegelijk denken en zijn denken minder sturen.12 Dit maakt het voor LVB-jongeren vaak moeilijk om zich aan te passen aan de eisen van de omgeving. Dit wreekt zich op verschillende domeinen in de ontwikkeling van de LVB-jongere, waaronder de cognitieve en schoolse ontwikkelingen en in sociale vaardigheden, communicatieve vaardigheden, zelfredzaamheid en relaties.13 Hoeveel problemen dat in de praktijk met zich meebrengt hangt af van de mate waarin de LVB-jongere steun of juist belasting ervaart vanuit zijn omgeving en zijn netwerk. Omdat LVB-jongeren het moeilijk vinden om zelf om hulp te vragen, zijn zij voor hulp ten minste gedeeltelijk afhankelijk van de krachten en het inzicht van personen uit hun eigen sociale netwerk.

Complicerend is dat LVB-jongeren vaak uit multiprobleemgezinnen komen en beschikken over een beperkt sociaal netwerk.14 Zij komen voornamelijk uit gezinnen met een zwakke sociaaleconomische positie, met problemen op diverse gebieden, zoals psychiatrische problematiek, verslaving en mishandeling.15 In veel gevallen is er bij ouders sprake van een laag intelligentieniveau (30% ondervindt zelf ook LVB-problematiek16) en schieten ze vaak in de vroege ontwikkeling tekort om hun LVB-kinderen voldoende te stimuleren in hun ontwikkeling. Op latere leeftijd hebben LVB-jongeren moeite met het opbouwen en onderhouden van een sociaal netwerk.17 Zij begrijpen de signalen uit hun omgeving minder goed, missen vaker signalen en kunnen hun eigen signalen minder goed verwoorden. Bovendien zijn zij door het missen van bepaalde relevante informatie minder goed in staat om adequaat te reageren op sociale (probleem)situaties.18 Zo toont onderzoek aan dat LVB-jongeren probleemsituaties vaker oplossen met agressieve, passieve of onderdanige reacties.19 Dit heeft tot gevolg dat LVB-jongeren vaker niet worden begrepen of geaccepteerd door leeftijdsgenoten.20 Dit maakt ze kwetsbaar in het sociale netwerk en mogelijk ontvankelijker zich aan te sluiten bij ‘verkeerde’ vrienden die hen wel accepteren.21 Beter bij de verkeerde vrienden horen dan nergens bijhoren.

Het Steunogram 2.1: werken met krachten

Zwakke netwerken beschikken vaak over meer krachten dan men denkt.22 Een zwak netwerk betekent bovendien niet dat niemand bereid is om te helpen. Het betekent wel dat het een moeilijkere opgave is om de krachten uit het netwerk te benutten. Omdat LVB-jongeren (en hun ouders) zelf de krachten uit hun sociale netwerk niet of moeilijk herkennen en vaak ook niet weten hoe deze te mobiliseren, is de hulp van een professional nodig om het sociale netwerk in kaart te brengen. De professional kan jongeren (en hun ouders) helpen bij het inzichtelijk maken van de krachten en de kwetsbaarheden binnen het netwerk. Een instrument dat de professional hierbij kan ondersteunen is het Steunogram 2.1. Het Steunogram 2.1 brengt het sociale netwerk in kaart alsook de bijbehorende risicofactoren en beschermende factoren.

Door gezamenlijk inzicht te krijgen in het sociale netwerk, de krachten en de risico’s (stap 1) kunnen de professional en de jongere samen kijken wie waar ingezet kan worden (stap 2). Het Steunogram 2.1 biedt concrete aanknopingspunten en slaat hiermee een brug tussen diagnostiek en interventie. Het legt de nadruk op de krachten van het netwerk (zie ‘Krachten in jouw eigen netwerk’). Onderzoek toont aan dat het versterken van de krachten beter haalbaar blijkt dan het verminderen van de risico’s.23 Niemand zal zich zijn ‘risico’vrienden laten ‘afpakken’. Wel kan men juist die vrienden zoeken die de jongere krachten bieden en proberen deze relaties te versterken. Het benadrukken en expliciet benoemen van de krachten geeft mensen een gevoel van competentie en draagt bij aan hun empowerment. Door empowerment, een proces van versterking, krijgt een individu grip op zichzelf en op zijn omgeving.24


‘Krachten in jouw eigen netwerk’

Stap 1: Bedenk eens iets wat je heel graag zou willen, maar het komt er niet van (meer sporten bijvoorbeeld, maar je kunt ook iets originelers of uitdagenders bedenken, alhoewel er niks mis is met sporten).

Stap 2: Teken je eigen netwerk, een soort mega-stamboom waar ook verschillende vriendenkringen een loot aan de stam vormen (voor meer informatoe zie het Steunogram 2.1).25

Stap 3: Bedenk wie in deze stamboom jou tegenhoudt om te doen wat je op je verlanglijstje hebt staan en wie je zouden kunnen helpen dat toch te doen. Wedden dat er verrassingen boven komen drijven. En vaak zul je denken ‘waarom heb ik daar nooit eerder aan gedacht?’



Een sociaal netwerk draagt bij aan de kwaliteit van het bestaan. Het geeft een mens het gevoel een eigen leven te leiden, met eigen waardevolle contacten.26 Een beroep kunnen doen op – ‘de kracht van’ – het sociale netwerk is dan ook zeer belangrijk. Professionals lijken hierin een belangrijke schakel voor de LVB-doelgroep, een doelgroep die door zijn beperkingen vaak buiten de boot valt. Steun vanuit de eigen context – al dan niet met behulp van professionals – is effectief en biedt een veel langduriger en laagdrempeliger perspectief dan professionele steun. Door het Steunogram 2.1 in te zetten dragen professionals bij aan het vergroten van de zelfredzaamheid en deelname van LVB-jongeren in de huidige maatschappij. Een complexe maatschappij, die telkens meer van deze jongeren vraagt.

Noten en/of literatuur

1. J. Bowlby. Attachment and Loss. London, UK: Hogarth Press, 1969.

2. H. R. Schaffer. Social Development. Oxford: Blackwell Publishing, 2006.

3. H. van Geffen, J. Nooren en P. Nouwens. ‘Maatschappelijke participatie van jongeren met een licht verstandelijke beperking: “De professionele steunstructuur als katalysator”,’ Yumpu. (2012): geraadpleegd
17 maart 2017. Beschikbaar via yumpu.com/nl

4. A. K. Ward en D. M. Day. Criminal Predictors and Protective Factors in a sample of Young Offenders: Relationship to offending trajectories: Final report submitted to the Ministry of Children and Youth Services. Ontario, Canada: Ryerson University, 2010.

5. T. Hirschi. Causes of Delinquency. Berkeley: University of California Press, 1969.

T. Lippold en J. Burns. ‘Social Support and Intellectual Disabilities: A Comparison between Social Networks of Adults with Intellectual Disability and those with Physical Disability,’ Journal of Intellectual Disability Research 53 (2009): 463-473.

6. B. Gunther Moor, et al. ‘Do you like me? Neural Correlates of Social Evaluation and Development trajectories,’ Social Neuroscience 5 (2010): 461-482.

7. C. Bartelink en E. Verheijden. ‘Wat werkt bij het versterken van het sociale netwerk van gezinnen?’, NJI. (2015): geraadpleegd 16 maart 2017. Beschikbaar via nji.nl

8. Bartelink en Verheijden, 2015.

9. Bartelink en Verheijden, 2015.

10. F. Harlow en R. R. Zimmerman. ‘Affectional Responses in the Infant Monkey: Orphaned Baby Monkeys develop a strong and persistent Attachment tot Inanimate Surrogate mother’, Science 130 (1959): 421-432.

11. Y. Kaldenbach. ‘De verstandelijke beperking (verstandelijke ontwikkelingsstoornis) in de DSM-5’, DSM Whitepaper. (2015): geraadpleegd 16 maart 2017. Beschikbaar via: dsm-5-nl.org

12. E. Vakil en H. Lifshitz-Zehavi. ‘Solving the Ravens Progressive Matrices by Adults with Intellectual Disabilities with/without Down syndrome: Different Cognitive patterns as indicated by Eye-movements’, Research in Developmental Disabilities 33 (2012): 645-654.

13. H. L. Kleinert, et al. ‘Models of Cognition for students with significant Cognitive disabilities: Implications for Assessment’, Review of Educational Research 79 (2009): 301-326.

J. Roeden en F. Bannink. Handboek oplossingsgericht werken met licht verstandelijk beperkte cliënten. Amsterdam: Pearson Uitgeverij Benelux, 2008.

14. M. Zoon. ‘Kenmerken en oorzaken van een licht verstandelijke beperking’, NJI. (2012): geraadpleegd 16 maart 2017. Beschikbaar via nji.nl

15. H. Jansen, M. Leenman en D. Verstegen. ‘Startdocument kwaliteitskader: Orthopedagogische behandelcentra’, VOBC-LVG. (2009): geraadpleegd 16 maart 2017. Beschikbaar via sejn.nl

16. Jansen, Leenman en Verstegen, 2009.

17. A. J. G. B. Ponsioen. ‘Cognitieve vaardigheden van licht verstandelijk gehandicapte kinderen en jongeren’, Universiteit van Amsterdam: Faculteit Maatschappij- en Gedragswetenschappen. (2001): geraadpleegd
15 maart 2017. Beschikbaar via dare.uva.nl

18. J. Douma, et al. ‘Meisjes met een licht verstandelijke beperking.’ Meisjes in de zorg: Signalering, preventie en behandeling. Eds. K. Nijhof en R. Engels. Amsterdam: SWP Uitgeverij, 2014: 453-482.

19. M. van Nieuwenhuijzen, et al. ‘The relationships between intellectual disabilities, social information processing and social behavior problems’, European Journal of Developmental Psychology 1 (2004): 215-229.

20. M. Zoon. ‘Wat werkt bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking?’, NJI. (2015): geraadpleegd 16 maart 2017. Beschikbaar via nji.nl

21. Geffen, Nooren en Nouwens, 2012.
H. Kaal, Ongewoon Moeilijk: Jeugdige delinquenten met een LVB als (voortdurende) bron van zorg. Den Haag: Boom Lemma, 2013.

22. H. Omer en A. von Schlippe, Stärke statt macht. Neue Autorität in Familie, Schule und gemeinde. Göttingen, Du: Vandenhoeck & Ruprecht, 2010.

23. N. Pameijer en N. Draaisma, Handelingsgerichte Diagnostiek in de Jeugdzorg: Een kader voor Besluitvorming. Den Haag: Acco Nederland, 2011.

24. T. van Regenmortel, Empowerment en Maatzorg. Een Krachtgerichte Psychologische kijk op Armoede. Leuven: Acco, 2002.

25 A. M. L. Collot d’Escury, H. Hogewind, J. Dames en A. Boering, ‘Het Steunogram 2.1: Een diagnostisch instrument om het sociale netwerk van jongeren met een licht verstandelijke beperking in kaart te brengen. De handleiding’, Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 2017.

26. Van Geffen, Nooren en Nouwens, 2012.

27. Mw. Dr. A. M. L. Collot d’Escury: A.L.CollotDEscury-Koenigs@uva.nl

Annematt Collot d'Escury
 
Annematt Collot d’Escury is GZ-psycholoog, Kinder- en Jeugdspecialist (NIP) verbonden aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en is werkzaam in de klinische praktijk. Zij houdt zich bezig met de sociaal-emotionele en sociaal-cognitieve ontwikkeling van kinderen en jongeren. Zij promoveerde in 1991 op het proefschrift: ‘What is on a child’s mind?’ Met Groot Emaus en de Beele, Voorst won zij tweemaal de prijs voor praktijk georiënteerd onderzoek op het terrein van Licht Verstandelijk Beperkten.
Angelique Boering

 

 

Angelique Boering heeft het afgelopen jaar de Master Klinische Ontwikkelingspsychologie aan de UvA afgerond. Zij heeft haar masterscriptie geschreven over de kwaliteit van het Steunogram 2.1. Momenteel is zij werkzaam als onderzoeks- en onderwijsmedewerker aan de UvA.   

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *