De plasticiteit van ons geheugen
Midden jaren negentig schreef ik voor de Volkskrant een recensie over een boek, gewijd aan het Institute for Mass Observation. Dat instituut was vanwege de dreiging van een volgende grote oorlog rond 1937 opgericht door de Britse regering, om een goed beeld te krijgen van de stemming onder de bevolking, door middel van enquêtes, observaties op straat en andere publieke plaatsen. Het instituut zou tot 1945 blijven bestaan. Midden jaren zeventig werd het archief van het Instituut verplaatst − ik meen naar Sussex − en het boek dat ik recenseerde gaf een soort bloemlezing van het archiefmateriaal, met name rond de Blitz Krieg en de hevige Duitse bombardementen op Londen tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Wat het boek evenwel bijzonder maakte was de inleiding van de directeur van het archief. Deze man had namelijk in de jaren voor en in de oorlog zelf voor het Institute for Mass Observation gewerkt. Als werkloze bioloog − ik meen ornitholoog – werd hij bij uitstek geschikt geacht als waarnemer verslag te doen van de stemming onder de bevolking. Na de oorlog ging hij verder op deze weg: hij werd van bioloog antropoloog en vertrok naar India. Jaren later keerde hij terug en werd vervolgens directeur van het archief van het instituut waarvoor hij in zijn jonge jaren had gewerkt.
Voordat hij zijn baan als archivaris begon, midden jaren zeventig, besloot hij tot iets opmerkelijks: hij probeerde zich te herinneren wat hij in die jaren als waarnemer had gerapporteerd – en schreef op wat hij zich uit het blote hoofd herinnerde. Hij wilde zijn geheugen testen. Vervolgens vergeleek hij zijn opgetekende herinneringen met zijn eigen originele verslagen in het archief – om tot de ontstellende ontdekking te komen dat hij cruciale gebeurtenissen totaal was vergeten. Zo had hij, blijkens de stukken, gerapporteerd over het verschrikkelijke bombardement op Coventry, maar hij was totaal vergeten dat hij daar bij was geweest.
Ik vond dat een fascinerend gegeven – en ook herkenbaar, omdat ik hetzelfde fenomeen was tegengekomen bij mensen die ik als historicus ooit interviewde voor mijn proefschrift, waarbij ik mensen – bij wijze van check − vroeg naar dingen die ik al zeer gedetailleerd uit archiefstukken kende.
Dit ter inleiding: alles wat ik hierboven vermeldde, heb ik uit het blote hoofd opgeschreven, puttend uit mijn eigen herinnering over een boek en een recensie van zo’n twintig jaar geleden.
Ik heb, kort gezegd, hetzelfde gedaan als de directeur van het archief. Een test dus, maar aangezien ik over het algemeen een uitstekend geheugen heb – in mijn familie en vriendenkring ga ik door voor hun historisch geweten – ga ik ervan uit dat dit verhaal wel ongeveer moet kloppen.
Nu heb ik, volgens het recept van mijn Britse archivaris, de recensie erbij gehaald. Hoe precies zijn mijn herinneringen, na twintig jaar?
Om te beginnen schreef ik de recensie niet in 1995 maar vijf jaar eerder, in 1990. Het instituut heette inderdaad Mass Observation, opgericht in 1937, en het archief was inderdaad gedeponeerd bij de Universiteit van Sussex. Het was opgericht door particulieren en niet door de regering, zoals ik dacht, hoewel de regering het instituut na enige tijd min of meer inlijfde. Het boek dat ik recenseerde heette Living through the Blitz, en was een herdruk in de serie Witnesses to War. De auteur was Tom Harrisson, inderdaad een vogelkundige en antropoloog, die na 25 jaar was teruggekeerd naar Engeland.
Maar dan gaat het mis. Juist ten aanzien van de meest markante passage – waarmee de recensie inderdaad begint – liet mijn geheugen mij min of meer in de steek. Harrisson had namelijk niet alleen zijn eigen geheugen getest, maar ook dat van anderen, aan de hand van een aantal dagboeken en ooggetuigen¬verslagen uit de eerste oorlogsjaren. Hij had deze oorspronkelijke documenten vergeleken met de verhalen die de auteurs ervan dertig jaar later vertelden. Ernstiger: in tegenstelling tot wat ik mij meende te herinneren, ging het verhaal over het ‘vergeten’ van een bombardement op Coventry niet over Harrisson zelf, maar over een andere bioloog (zij het ook een ornitholoog − dat weer wel): het was deze excellente wetenschapper die zich zelfs niet kon herinneren dat hij ooit op die plaats was geweest.
Nu kan ik zeggen: in de kern klopt mijn herinnering wel, althans waar het gaat om de titel, de auteur en de moraal van het verhaal. Maar dat is al te gemakkelijk: ik vond het altijd een leerzaam boek en ben er speciaal voor gaan zitten om me mijn recensie voor de geest te halen, ik heb er rustig over na kunnen denken − en dan nog maak ik redelijk essentiële vergissingen, met name waar ik allerlei zaken aan de verkeerde personen toeschrijf.
Beeld: Thomas Briggs
Ik sta zo lang stil bij deze dubbele doorkijk omdat er in de wetenschap zomin als in de alledaagse werkelijkheid zo weinig stil wordt gestaan bij dit onderwerp. Of, zoals ik toen schreef, in de opening van die bewuste recensie:
‘Het menselijk geheugen is doorgaans een weinig betrouwbare bron. Herinneringen hebben eerder te maken met onze houding en emoties jegens vroegere ervaringen in het algemeen dan met de exacte toedracht van die gebeurtenissen zelf. Een bittere constatering, vooral voor historici en sociologen die deze herinneringen voor authentieke verslagen houden en als basis gebruiken voor hun wetenschappelijk betoog.’
Een zin die klinkt als een klok – al het onderzoek, toen en later, wijst erop dat het menselijk geheugen een vrijwel onbeperkte plasticiteit bezit. Ook recent onderzoek bevestigt dit patroon – en wie daarvan een even onderhoudende als onderbouwde indruk wil krijgen, moet de boeken van de Groningse psycholoog Douwe Draaisma, of de oudere werken van Elisabeth Loftus en Daniel Schacter er maar eens op nalezen. Bij die plasticiteit gaat het niet alleen om vergeten en herinneren, maar ook om het – al dan niet functioneel – vervormen, aanvullen, zelfs toevoegen van gedachten, beelden en emoties aan wat wij ‘herinneringen’ noemen. Individuele herinneringen zijn dus niet stabiel, maar worden onder invloed van het sociale leven, de taal en het beeldrepertoire telkens opnieuw vormgegeven; daarmee zijn persoonlijke herinneringen van nature door en door sociaal, ook al hebben wij daar in het dagelijks leven een andere voorstelling van.
Hoe die plasticiteit vervolgens over langere periodes werkt, in een bredere historische en culturele context, is evenwel nog steeds een vrijwel onontgonnen terrein. Anders gezegd: het thema van de plasticiteit van het menselijk geheugen wordt nu vrijwel exclusief overgelaten aan psychologen en neurowetenschappers – maar dat is, in mijn opvatting, een grote tekortkoming.
Daarmee zeg ik niet dat er nog helemaal niets op dit terrein is gedaan. Zo ontbreekt het niet aan theoretische bespiegelingen – bijvoorbeeld van de toonaangevende Duitse cultuurwetenschapper Aleida Assmann, die voortbouwt op het pionierswerk Les cadres sociaux de la mémoire van de Franse socioloog Halbwachs uit 1925. Voor Assmann is de plasticiteit van het geheugen een vanzelfsprekend aspect van de wisselwerking tussen de individuele en de sociale of communicatieve herinnering. En dan is er, bijvoorbeeld, het intrigerende concept van de ‘prothetische herinneringen’, geïntroduceerd door haar Amerikaanse collega Alison Landsberg: herinneringen aan gebeurtenissen die we niet zelf, fysiek, hebben meegemaakt, maar via de media (films, games, televisie) hebben ‘ervaren’; deze prothetische herinneringen onderscheiden zich in allerlei opzichten niet van wat we graag zien als ‘authentieke’ herinneringen.
Maar het blijft in grote lijnen bij verkennende en theoretische exercities. Historici, cultuurwetenschappers, sociologen, antropologen, zelfs de beoefenaren van het relatief nieuwe en populaire onderzoeksdomein memory studies reflecteren niet of nauwelijks op de vraag wat de implicaties zijn van het feit dat ons geheugen zo plastisch is. Is het bijvoorbeeld mogelijk patronen vast te stellen in de transformatie van individuele en sociale herinneringen, over langere perioden – valt daar iets zinnigs over te zeggen? Naar dit type interdisciplinaire vraagstukken wordt nog steeds maar weinig empirisch onderzoek gedaan.
Veel onderzoek dat steunt op herinneringen, krijgt daardoor een betrekkelijk onbestemd karakter. Aan de ene kant zijn er auteurs die de instabiliteit van de individuele en sociale of collectieve herinnering wel erkennen, maar daarbij teruggrijpen op redelijk gestandaardiseerde ‘macro-verklaringen’ voor wat men ziet als ‘verstoringen van het geheugen’: bijvoorbeeld theorieën over individuele en collectieve trauma’s, of kritische theorieën over de invloed van de staat op de collectieve herinnering.
Aan de andere kant zijn er wetenschappers die de kwestie eenvoudigweg negeren. Een even treffend als pijnlijk voorbeeld daarvan deed zich een paar jaar geleden voor, toen de Nederlandse overheid miljoenen vrijmaakte voor het project Erfgoed van de Oorlog. Daarbij werd een groot aantal projecten gehonoreerd die zich richtten op het verzamelen van ‘authentieke informatie’ bij de laatst overgeblevenen van de generatie die de oorlog nog zelf heeft meegemaakt. In de voorbereiding van de ‘call for projects’ ontstond een hevige discussie over wat de opstellers ervan nu precies beoogden: sommige historici pleitten ervoor de projecten te presenteren als onderzoek naar herinneringen en herinneringsculturen, en niet als onderzoek naar ‘authentieke getuigenissen over onbekende gebeurtenissen’. De uitkomst was voorspelbaar: de laatste benadering won met overmacht – en dat is eigenlijk symptomatisch voor de manier waarop de sociale, culturele en historische disciplines – maar ook en vooral de media en de journalistiek − met herinneringen omgaan. Zonder enige reflectie, als onbemiddelde echo’s van vroegere ervaringen. En dat is, helaas, een idée fixe.
Noten en/of literatuur
Aleida Assmann, Erinnerungsräume. Formen und Wandlungen des kulturellen Gedächtnisses. C. H. Beck, München 1999.
Aleida Assmann, Formen des Vergessens, Wallstein Verlag, Göttingen 2016.
Marc Augé, Les formes de l’oublie, Paris: Payot & Rivages 1998.
Stef Craps, Postcolonial Witnessing. Trauma Out of Bounds, Houndmills etc.: Palgrave Macmillan, 2012.
Douwe Draaisma, Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt; over het autobiografische geheugen. Groningen: Historische Uitgeverij, 2001.
Douwe Draaisma, De heimweefabriek; geheugen, tijd & ouderdom. Groningen: Historische Uitgeverij, 2008.
Douwe Draaisma, Als mijn geheugen me niet bedriegt. Groningen: Historische Uitgeverij 2016.
Astrid Erll & Ansgar Nünning (eds.), Cultural Memory Studies. An International and Interdisciplinary Handbook. Berlin/New York: De Gruyter 2008.
Astrid Erll & Ann Rigney (eds.), Mediation, Remediation, and the Dynamics of Cultural Memory. Berlin/New York: De Gruyter, 2009.
Wulf Kansteiner ‘Genealogy of a category mistake: a critical intellectual history of the cultural trauma metaphor’, Rethinking History 8/2 (2004), 193-221.
Jonathan Koppel en William Hirst, ‘The role of Conversations in Shaping Individual and Collective Memory, Attitudes and Behavior’, in Yifat Gutman, Adam D. Brown and Amy Sodaro (eds.), Memory and the Future. Transnational Politics, Ethics and Society, Houndmills etc.: Palgrave Macmillan 2011, p. 89-104.
Maurice Halbwachs, Les cadres sociaux de la mémoire, Paris: Alcan. 1925.
E. F. Loftus en K. Ketcham, The myth of repressed memory: false memories and allegations of sexual abuse, New York: St. Martin’s Press 1994.
Paul Ricoeur, Memory, History, Forgetting, Chicago & London: The University of Chicago Press 2004.
Daniel L. Schacter, The Seven Sins of Memory. {How the Mind Forgets and Remembers}, Boston-New York: Houghton Mifflin Company 2001.
Frank van Vree is directeur van het NIOD Instituut voor Oorlogs- Holocaust- en Genocidestudies en hoogleraar Geschiedenis van Oorlog, Conflict en Herinnering aan de Universiteit van Amsterdam. Tot vorig jaar was hij o.a. decaan van de Faculteit Geesteswetenschappen. Hij studeerde moderne geschiedenis en filosofie in Groningen en Leiden en publiceerde op uiteenlopende terreinen, van moderne geschiedenis en historische cultuur tot mediastudies, waaronder De dynamiek van de herinnering (met Rob van der Laarse, 2009) en Performing the Past. Memory, History, Identity (met Karin Tilmans en Jay Winter, 2010).