Reggae, Rastafari en de stad
‘Cause life, sweet life, must be somewhere to be found, yeah
Instead of a concrete jungle where the living is hardest …
No chains around my feet, but I’m not free
I know I am bound here in captivity …
I said life must be somewhere to be found, yeah
Instead of a concrete jungle, illusion, confusion’
Je kent het vast wel, dat relaxte ritme en de tekst van ‘Concrete Jungle’ van de Jamaicaan Bob Marley. Hij groeide op in de ghetto wijk Trench Town en schetst in dit nummer duidelijk een dystopisch beeld van Kingston. Steden worden vaak op een tweeledige manier verbeeld, als zowel goed als kwaad, utopie en dystopie. Het utopische perspectief zet de stad neer als een baken van vrijheid en moderniteit, waar individuen zichzelf kunnen zijn en waar ze zich kunnen ontwikkelen. Waar je in aanraking komt met allerlei soorten mensen, en waar etnische, religieuze en seksuele diversiteit mogelijk is. Steden staan symbool voor beschaving, vooruitgang en sociale mobiliteit maar ook voor een spannend nachtleven en allerlei vormen van vermaak. Binnen een meer dystopische visie is de stad een plek van fysiek verval: een vervuilde, ongezonde plek waar mensen als ratten opeengepakt wonen. Een poel van verderf, een plek van sociaal verval waar juist een teveel aan vrijheid heeft geleid tot onveiligheid, decadentie en eenzaamheid. Mensen leiden hier een oppervlakkig leven, losgezongen van tradities en vervreemd van de natuur. In de vroege reggae van de jaren ’60 en ’70 – de zogenaamde roots reggae – klinkt vaak een sterk anti-urbanisme door. Het echte, vrije leven is duidelijk niet in de stad te vinden.
Veel van mijn antropologisch onderzoek heeft zich op Kingston gericht en zo ben ik me op een gegeven moment ook gaan afvragen: hoe is deze stad verbeeld in reggaemuziek? In Nederland denken veel mensen bij reggaemuziek aan een strand met palmbomen en relaxte mensen, en bij Rasta’s denken ze vaak vooral aan wiet. Niet iedereen staat er bij stil dat de Jamaicaanse sociaal-religieuze beweging Rastafari sterk politiek georiënteerd is, en dat de muziek waarmee Rasta’s geassocieerd worden dat vaak ook is. In roots reggae– en dancehall-teksten spreken muzikanten zich vaak fel uit over tal van kwesties, bijvoorbeeld over racisme, kolonialisme en de erfenis van het slavernijverleden. Maar ook over armoede en geweld in de Jamaicaanse hoofdstad Kingston, waar Rastafari in de jaren ’30 van de vorige eeuw opkwam, en waar de lokale muziekindustrie van oudsher geworteld is. En omdat reggae zo sterk verbonden is met Rastafari, zegt een verkenning van de muzikale verbeelding van de stad ook iets over hoe deze beweging is veranderd.
‘Living in the city but the life ain’t pretty and the burning sun, the burning sun
When will I be released from this burden and this greed
I know the good, I know the bad, I know the ugly, ’cause in the city there is no pity.’
Dit nummer, ‘Burning Sun’ van John Holt, hekelt niet alleen de hitte en lelijkheid van Kingston maar vooral het gebrek aan menselijkheid. Veel van de reggaemuzikanten en Rastafari uit de jaren ’60 en ’70 waren niet in de stad geboren (zo kwam Bob Marley bijvoorbeeld uit een klein dorp in het noorden van Jamaica). Kingston groeide in een snel tempo en veel mensen die de armoede van het platteland probeerden te ontvluchten kwamen in overvolle achterstandswijken terecht. In de reggaeteksten uit deze tijd spreekt nog een nostalgie naar de groene heuvels van het Jamaicaanse binnenland, waar het leven minder hard en corrupt zou zijn. Dit zie je onder andere in het nummer ‘Man in the Hills’ van Burning Spear, die een traditioneel plattelandshuishouden bezingt:
‘And if we should live up in the hills, And if we should live up in the hills …
My brother go to the river to carry the water
My sister wash up the dishes, she even goes to the shop, and bring in the grocery
When my smaller brother run around and pick up the bramble … to keep mama’s fire blazing …
My daddy he’s down, working at the cultivation, come in with food, daddy.’
In dit verbeelde rurale leven helpen kinderen mee maar kunnen ze ook vrij rondrennen, verbouwen huishoudens hun eigen eten, en zijn de genderrollen duidelijk verdeeld. Hoe huishoudens in de ghetto-wijken van Kingston onder spanning kwamen te staan werd niet alleen in liedjes bezongen, maar ook uitgebeeld in reggaefilms als The Harder They Come en Rockers (slogan: ‘It’s dangerous’). Ze laten zien hoe migranten vechten om te overleven in een stad vol gangsters en bedriegers, maar ook hoe Rastafari een alternatieve levensstijl biedt, het zogenaamde ital livity – een ethische filosofie die ervan uitgaat dat je in harmonie moet leven met elkaar en met de natuur.
In Kingston is dus vooral de dystopische verbeelding merkbaar, maar in recente jaren is het anti-urbanisme van de vroege Rastafari vervangen, en wordt de stad – en vooral de achterstandswijken van Downtown Kingston – ook geclaimd als het culturele hart van Jamaica, als de plek waar echte, authentieke Jamaicanen vandaan komen. Vanaf de jaren ’80 richten Jamaicaanse muzikanten zich steeds meer op dancehall, een snellere elektronische variant van reggae die veel overeenkomsten vertoont met hiphop. De nieuwere generaties muzikanten zijn meestal geboren en getogen in de ghetto-wijken van Kingston. Hoewel dancehall-artiesten niet altijd even fervente Rastafari zijn als eerdere zangers, zijn ze opgegroeid in een tijd waarin de Black Pride-boodschap van de beweging gemeengoed was geworden. Maar waar eerdere generaties nog naar Afrika keken voor hun roots, wordt in dancehall juist de stedelijke ghetto, ondanks alle ellende, bestempeld als het authentieke hart van zwart Jamaica, als een plek waar de hele wereld inspiratie uit kan halen. Bekende muzikanten als Vybz Kartel koppelen hun nationale identiteit aan hun roots in de armste delen van de stad. Zoals hij in het nummer Poor People Land zingt:
Mi a born Jamaican …
Mi born and mi grow yah so inna di ghetto
[Ik ben een geboren Jamaicaan …
Ik ben geboren en getogen hier in de ghetto]
Impliciet of expliciet wordt in dit soort teksten ook het burgerschap van Kingstonians uit rijkere wijken in twijfel getrokken – zijn zij wel echte Jamaicanen? Is het land niet eigenlijk van ‘poor people’? In plaats van de stad en haar armere wijken te verloochenen of te vergelijken met het platteland, wordt in recente muziek juist het leven in Downtown Kingston voorgesteld als rauwer maar ook echter, en zelfs beter, dan in het chiquere Uptown. In zijn nummer ‘Gully Sit’n’ vertelt Assassin waarom mensen uit Downtown niet weg willen.
Most ghetto youth don’t wanna live Uptown …
Because light cyaan bridge Uptown
Inna di ghetto when you can buy ice, you have to have fridge Uptown
Inna di ghetto when a bread and butter, a tuna sandwich Uptown
[De meeste ghetto jongeren willen niet Uptown wonen …
Want je kan in Uptown geen elektriciteit stelen.
In de ghetto kan je ijs kopen, Uptown moet je een koelkast hebben.
In de ghetto eet je brood met boter, Uptown is het een boterham met tonijn]
De luxe en pretenties van de rijkere wijken zijn niet besteed aan Assassin, die in de bijbehorende videoclip de namen van een aantal beruchte ghetto-wijken op zijn lichaam laat tatoeëren. Ook dancehall-films zoals Dancehall Queen of Ghett’a Life verbloemen de problemen van Downtown Kingston niet, maar benadrukken de creativiteit van haar bewoners. In deze meer recente verbeelding van de stad speelt Rastafari nog wel een rol, maar het anti-urbanisme van de beweging is grotendeels vervangen door een meer algemene zoektocht naar spirituele bescherming, die ook binnen de stedelijke context plaats kan vinden.
De verschuiving in de verbeelding van Kingston laat zien dat het meer dystopische stadsbeeld – dat wereldwijd een dominante rol speelt – niet per se verdwijnt naarmate een samenleving al langer verstedelijkt is. Maar wat dancehall reggae laat zien is dat zelfs stedelijke ellende de bron kan zijn van een identiteit die zich trots in de stadsruimte wortelt, en daarmee internationaal aanzien wint.
Rivke Jaffe