Column: De strijd van John Lennon, Thom Yorke en Donald Trump
‘Nooit zullen de gewoonten in de muziek veranderen zonder dat de grootste politieke wetten veranderen’, schreef Plato in De Republiek. Zo’n 2300 jaar later gaat de wet van de Griekse filosoof nog steeds op. De muziekindustrie loopt in veel opzichten voorop in de maatschappelijke ontwikkelingen. Of beter gezegd: in de muziek worden maatschappelijke ontwikkelingen als eerste hoorbaar. De politiek volgt, maar meestal niet in dezelfde mate.
Sinds de woelige de jaren zestig, de jaren van de anti-oorlogsongs en de Flowerpower-beweging, toonde een nieuwe generatie een grote mate van politieke betrokkenheid. In veel landen, waaronder de Verenigde Staten, was de stemgerechtigde leeftijd verlaagd naar achttien jaar. De Amerikaanse president Richard Nixon zag hierin een gevaar voor zijn herverkiezing. Hij vreesde voor John Lennon , als één van de boegbeelden van de Flowerpower-beweging, bij de presidentsverkiezingen van 1972 een enorme invloed kon uitoefenen op de groep nieuwe kiezers. Daarom mocht de ex-Beatle geen green card krijgen en moest hij het land uit.
Waren de zorgen van Nixon over de invloed van Lennon terecht? Dat valt moeilijk te zeggen. De rockartiest had in ieder geval geen doorslaggevende invloed op Nixons herverkiezing, en in het grote plaatje was de verlaging van de stemgerechtigde leeftijd maar een kleine aanpassing van het systeem. Het leidde slechts tot een beperkte democratisering van de politiek.
Politieke veranderingen gaan langzaam, maar in de muziekindustrie is een veel sneller democratisch proces aan de gang. Sinds het begin van deze eeuw heeft internet gezorgd voor een verdere democratisering van de muziekindustrie. Eén piepende inbelverbinding stelt iedere artiest in staat snel én goedkoop muziek te verspreiden onder een groot publiek. Een nadeel: door de populariteit van illegaal downloaden moeten artiesten op zoek naar een nieuw verdienmodel. Videogigant YouTube en streamingdienst Spotify ondermijnen volgens critici dit nieuwe model. Radiohead-leadzanger Thom Yorke hekelt het feit dat nieuwe bands vrijwel niets verdienen aan de streamingdienst; hij noemt Spotify ‘the last desperate fart of a dying corpse’. Hoe moet het dan wel? In 2007 experimenteerde Radiohead zelf al met een nieuw verdienmodel: het album In Rainbows werd via de website verspreid. Fans mochten zelf bepalen hoeveel zij ervoor wilden betalen. Ook steeds meer andere artiesten proberen het systeem te veranderen en boycotten Spotify.
De poging tot meer democratisering in de muziek loopt parallel met de opkomst van populisme in zowel de Europese als Amerikaanse politiek. Populistische partijen/bewegingen in Nederland, Frankrijk, Groot-Brittannië en de Verenigde Staten keren zich tegen de dominante ‘elite’ en willen het volledige systeem op de schop nemen. Ook referenda winnen aan populariteit: op die manier zou ‘het volk’ het voor het zeggen krijgen.
Ik schat de kansen van Radiohead en andere artiesten op de langere termijn hoger in. Niet omdat Thom Yorke sympathieker overkomt dan Donald Trump, maar vooral omdat internet in korte tijd de verdienmodellen van winkels, media en artiesten overhoop heeft gegooid. Daarentegen worden nieuwe, politieke bewegingen vrijwel altijd opgeslokt door ‘het systeem’. Partijen verschuiven in het politieke veld door de standpunten van populistische partijen in gematigde vorm over te nemen, maar de wetten van de politiek veranderen slechts geleidelijk. Kan een nieuwe Radiohead van de politiek daar verandering in brengen?
Ralf de Jong: https://www.ralfdejong.com/