Angst bij kinderen
Een interview met pedagoge Eline Möller
Wat is angst bij kinderen eigenlijk?
“Ieder kind is wel eens bang, dat is vrij normaal. We zien bijvoorbeeld dat baby’s op een gegeven moment scheidingsangst krijgen en bang zijn voor vreemden. Dat zijn allemaal normale, adaptieve gedragingen. Maar er komt een punt waarop het niet meer normaal is, als de angst te intens wordt, of kinderen op een bepaalde leeftijd nog steeds bang zijn voor bepaalde dingen. Als een kind van zes of zeven jaar dat gewoon naar school moet nog steeds niet weg durft bij z’n moeder, dan is het niet meer adaptief. Ik doe zelf vooral onderzoek naar ‘normale’ kinderen, dus kinderen die geen angststoornis hebben. We weten eigenlijk nog weinig over het verloop van de angstontwikkeling en de invloed die ouders daarop kunnen hebben.”
Wat zijn de gevolgen van angst bij kinderen?
“Als kinderen een angststoornis hebben, kan dat heel veel problemen met zich mee brengen. We weten dat angsten heel erg intens kunnen worden en de angststoornis het schoolse leven en werkleven bij volwassen kunnen beperken als een angststoornis niet behandeld wordt. Er is kans dat kinderen of volwassenen weer andere angststoornissen ontwikkelen; er is een verhoogde kans op depressie en op middelenmisbruik. Het kan dus verregaande negatieve effecten hebben op de ontwikkeling van het kind, op allerlei gebieden.”
Wat is de rol van de ouders in de ontwikkeling van angst bij kinderen?
“Iedereen heeft wel eens gezien dat een vader of een moeder op straat bang reageert op een hond en dat vervolgens het kind er heel bang op reageert, dus uit onze observaties weten we dat ouders daar een rol in kunnen spelen. Maar hoe het precies zit en welke factoren ervoor zorgen dat ouders hun kind bang maken, daar weten we weinig over. Vooral over verschillen tussen vaders en moeders is weinig bekend. Je kunt bijvoorbeeld kijken naar opvoedingsgedrag; zijn ouders overbeschermend en negatief, of zijn ze juist uitdagend? Geven ze verbaal of non-verbaal signalen aan hun kinderen dat de wereld een gevaarlijke plek is? Dat zijn factoren die een rol kunnen spelen, met name als ouders zelf bang zijn.”
Hoe onderzoek je dit?
“Ten eerste kijken we hoe ouders hun kinderen opvoeden. Dit kunnen we meten met vragenlijsten, maar we kunnen het ook in ons lab observeren, waarbij we taakjes bij ouders en kinderen afnemen. Dat kan bijvoorbeeld door kinderen en ouders vrij te laten spelen, met en zonder speelgoed. Dan zie je hoe de ouder-kindinteractie is: bijvoorbeeld of ouders continu bovenop het doen en laten van hun kinderen zitten of het juist heel erg vrijlaten. Je kunt ook kijken of ouders angstsignalen naar hun kinderen zenden, wat we in het onderzoek ook wel social referencing noemen. Ook kun je onderzoeken of dat vervolgens effect heeft op kinderen, hoe ze reageren op deze signalen. Hiervoor stellen we ouders en kinderen bloot aan een vreemde of ambigue situatie, zoals een onbekend persoon die met de ouders en hun kind komt praten, of gekke robots die heel onvoorspelbaar reageren.”
Kunnen ouders ook hun kind zo opvoeden dat ze het kind juist beschermen tegen angst?
“Hier lijken wel wat aanwijzingen voor te zijn, en dan met name voor het construct uitdagend gedrag. Dit gedrag wordt gekenmerkt door een kind net iets verder te laten gaan dan het durft, dus over zijn grenzen te brengen, maar wel in een veilige context. Dit kan op verschillende manieren: door met het kind te stoeien, door het kind uit te dagen iets te doen wat het niet durft, het kind aan te zetten tot competitie, of bepaalde prestaties aan te moedigen. Op dit gedrag richten wij ons nu, en het lijkt erop dat in ieder geval het uitdagende gedrag van vaders geassocieerd is met minder angst bij kinderen, maar we weten er nog vrij weinig over.”
Zijn er nog meer verschillen tussen vaders en moeders?
“Ik heb in één van mijn onderzoeken gevonden dat angstsignalen van vaders sterker samenhangen met angst bij baby’s, maar we weten niet welke kant het effect op gaat. Het kan zijn dat angstsignalen van vaders een sterker effect hebben, dus dat kinderen banger worden als hun vader bang is. Het kan echter ook zo zijn dat als een kind onzeker of bang is, dit meer onzekerheid oproept bij de vader. Dit verband zagen we echter niet bij moeders en hun baby’s.
Wij gaan uit van een evolutionair model dat achter deze verschillen tussen vaders en moeders ligt; we gaan ervan uit dat vaders en moeders zich gedurende de evolutie in andere dingen hebben gespecialiseerd. Vaders zijn meer op het uitdagen gericht, het stimuleren van competitie en dat soort dingen, terwijl moeders meer gericht zijn op het verzorgen en bieden van troost. We denken dat het een ander effect heeft op het kind als moeders bang zijn, dan wanneer vaders juist niet die uitdagende rol vervullen en angstiger zijn, wat niet past bij hun rol. Voor uitdagend gedrag bij moeders hebben we tot nu toe niet het omgekeerde effect gevonden, maar we vinden geen effect. Dus het effect van uitdagend gedrag lijkt specifiek voor vaders te gelden.”
Het is dus mogelijk zo dat angstige baby’s onzekerheid oproepen bij hun vaders. Zie je dit effect bijvoorbeeld ook bij oudere kinderen?
“Ik heb dit zelf alleen bij baby’s onderzocht, maar als de theorie zou kloppen, zou dit ook voor oudere kinderen kunnen gelden. Het is wel zo dat vaders vaak minder bij hun kind zijn dan moeders, dus het verschil kan ook komen doordat vaders minder tijd doorbrengen met hun kind. Helemaal als het kind nog een baby is, kan het zijn dat vaders het lastig vinden daarmee om te gaan. Het omgaan met een jong kind is evolutionair gezien meer iets voor moeders, dus het kan zijn dat vaders daar van slag van raken. Misschien verdwijnt dit als kinderen ouder zijn, als ze een betere band krijgen met hun vaders. Maar dit weten we nog niet.
Als kinderen angstiger zijn, verwacht je ook dat ouders overbezorgder worden. Hier is echter weinig onderzoek naar gedaan: meestal redeneren we van ouders naar kinderen. Ik verwacht echter dat beide kanten waar zijn, want het is heel logisch dat je een angstig kind meer wilt beschermen.”
De richting van het effect lijkt me lastig te onderzoeken, hoe wil je dit gaan doen?
“Dit is inderdaad lastig, daarom wil ik me ook meer gaan richten op experimenteel onderzoek. Door de experimentele manipulatie kun je zien of er een causaal verband is tussen het gedrag van de ouder en angst bij het kind. Ik ben nu een onderzoek aan het opzetten waarbij vaders en moeders negatieve of juist positieve informatie aan hun kinderen geven. Dan kunnen we hopelijk zien of het inderdaad zo is dat negatieve informatie van vaders een sterker effect heeft op de angst van het kind dan negatieve informatie van moeders.
Het is moeilijker om te onderzoeken of angst bij kinderen bepaald gedrag bij ouders oproept, omdat het lastig is op een ethisch verantwoorde manier angst bij kinderen op te roepen. Daar ben ik dus nog niet helemaal uit. Je kunt niet zomaar kinderen bang maken, helemaal niet heel jonge kinderen. Daarnaast is het lastig manipulaties te doen, want je moet ouders of kinderen heel goed instrueren.
Het zou erg interessant zijn te zien of kinderen bepaald gedrag bij hun ouders oproepen. Hier zijn al wel aanwijzingen voor. Er is namelijk onderzoek gedaan met een groep angstige en een groep niet-angstige kinderen. Hierin is gevonden dat angstige kinderen meer overbescherming oproepen dan niet-angstige kinderen, zelfs bij een ouder die niet de eigen ouder van het kind is. Dit geeft aanwijzingen voor kindeffecten. Het feit dat het niet de eigen ouders van de kinderen waren die dit gedrag vertoonden, laat zien dat het niet eens zozeer om de wisselwerking gaat, maar dat bepaald gedrag van het kind de overbescherming oproept. “
Wat is het belangrijkste resultaat van jouw promotieonderzoek?
“Waar ik net al over vertelde, de relatie tussen angst bij vaders en angst bij baby’s is een belangrijk resultaat. Ik heb ook een meta-analyse gedaan naar de associatie tussen opvoedingsgedrag en angst bij kinderen van nul tot zes. Daar komt uit naar voren dat op deze jonge leeftijd van kinderen ouders alleen verschillen in de associatie tussen uitdagend gedrag en angst bij het kind. Bij vaders vinden we wel een verband en bij moeders niet. De verbanden tussen opvoeding en angst bij kinderen lijken heel klein, in tegenstelling tot wat je zou verwachten. Dit kan betekenen dat kindfactoren een grotere rol spelen, of dat we opvoedgedrag nog niet goed genoeg meten. Ook is het mogelijk dat de effecten van opvoeding pas over de tijd zichtbaar worden; dat er eerst een aantal jaar bepaalde interacties moeten plaatsvinden, voordat opvoedingsgedrag effect op kinderen heeft. Bij oudere kinderen zou het effect dus groter kunnen zijn. In andere onderzoeken met een bredere leeftijdscategorie wordt ook wel een iets groter effect gevonden, maar het lijkt erop dat we ook naar andere factoren op zoek moeten gaan.
Je zou bijvoorbeeld kunnen kijken naar emotieregulatie van het kind en de ouders, mindful parenting, wat juist een beschermende factor kan zijn. Gehechtheid zou ook nog een rol kunnen spelen. Ik vind het moeilijk te accepteren dat er maar zo’n klein verband is, omdat je in dagelijkse observaties wel ziet dat opvoeding heel belangrijk is.”
Wat hoop je nog te vinden in je verdere onderzoek?
“Ik hoop te ontrafelen wat de kip en het ei is, de twee kanten van de medaille goed in kaart te brengen. Dat vind ik een mooie uitdaging.”
Eline Möller werkt als postdoc onderzoeker en rondt haar promotieonderzoek af aan de Universiteit van Amsterdam. Zij focust zich in haar onderzoek vooral op de verschillende rol van vaders en moeders in de angstontwikkeling van kinderen.
Angst bij een kind hangt samen met de veiligheid thuis en kan te maken hebben met trauma (automatische angst reactie door eerdere negatieve ervaringen of ontbreken van veilige omgeving en liefde). Interessante boeken om te lezen: Body keeps the score (vertaling: traumasporen) – Bessel van der Kolk en Oud zeer – Bram Bakker. Hier lees je ook dat op jonge leeftijd impact veilige thuissituatie heel groot is. Succes!