Een vorm van intentionele miscommunicatie: covert action
Covert action: activiteit of activiteiten van de overheid om de politieke, economische of militaire situatie in het buitenland te beïnvloeden
De Bulgaarse emigrant Georgi Markov stond in september 1978 in Londen bij Waterloo Bridge op de bus te wachten, toen een voorbijganger met een paraplu in de hand hem rakelings passeerde. Via een schietmechanisme dat was verborgen in de paraplu werd een zeer kleine capsule met een dodelijk en zeldzaam gif in zijn dij ingebracht en drie dagen later was Markov dood. Hij had veelvuldig kritiek geuit op het communisme in zijn vaderland via westerse media als de BBC. De operatie tegen hem ging de geschiedenis in als de paraplumoord. Dat het communistische bewind van dictator Todor Zjivkov in Bulgarije ervoor verantwoordelijk was, is nooit voor de volle honderd procent bewezen. Er waren echter sterke aanwijzingen in die richting, al bleek na de val van het communisme in Bulgarije in 1989 dat belangrijke archiefstukken over de operatie waren vernietigd. Ook de sterke vermoedens dat het Comité voor Staatsveiligheid van de Sovjet Unie, de KGB, de Bulgaren ondersteuning had verleend bij deze technisch hoogstaande operatie, werden nooit definitief bevestigd.
De moord op Markov was wat men bij de Amerikaanse CIA een covert action zou noemen. In KGB-jargon heette een dergelijke actie ten tijde van de Koude Oorlog een ‘actieve maatregel’. De Amerikaanse auteur Mark Lowenthal heeft, sprekend over zijn eigen land, covert action gedefinieerd als ‘een activiteit of activiteiten van de Amerikaanse overheid om de politieke, economische of militaire situatie in het buitenland te beïnvloeden. Daarbij is de bedoeling dat de rol van de Amerikaanse overheid niet zichtbaar zal zijn of niet openlijk zal worden erkend.’ Covert action bestrijkt een breed scala aan activiteiten en kan variëren van het financieren van bepaalde publicaties of politieke partijen en het omkopen van politici tot het organiseren van een staatsgreep en andere paramilitaire activiteiten. Liquidaties zoals die van Markov vallen er ook onder. Covert action gaat dus verder dan het vergaren van inlichtingen over buitenlandse mogendheden, waar een organisatie als de CIA ook een groot deel van zijn tijd aan besteedt. Essentieel is ook dat de mogendheid die een dergelijke operatie uitvoert, de bedoeling heeft als aanstichter anoniem te blijven. In de praktijk is die geheimhouding vaak moeilijk, vooral als er sprake is van grootschalig militair geweld, zoals bij het organiseren van een staatsgreep. Dat de Amerikaanse CIA achter de invasie van Cuba bij de Varkensbaai zat, die in 1961 door Cubaanse ballingen tegen het regime van Fidel Castro werd uitgevoerd, bleef niet lang geheim. De operatie liep overigens uit op een totale mislukking.
Een actueel voorbeeld zijn de Amerikaanse operaties met onbemande vliegtuigjes, meestal drones genoemd. Daarmee zijn sinds het aantreden van president Obama in 2008 in landen als Afghanistan, Pakistan en Jemen naar schatting drieduizend vermoedelijke terroristen geliquideerd en een onbekend aantal burgers. Officieel laat de Amerikaanse overheid weinig tot niets over deze operaties los, maar het is een publiek geheim dat ze door de CIA en het Joint Special Operations Command (JSOC) van het Amerikaanse leger worden uitgevoerd. Het is ook vanwege de wens tot geheimhouding dat covert actions meestal door inlichtingendiensten worden uitgevoerd, zoals ten tijde van de Koude Oorlog de CIA en de KGB. Dat zijn immers organisaties die een groot deel van hun werkzaamheden toch al in het diepste geheim verrichten. Zowel de CIA als de KGB voerden covert actions vrijwel altijd uit in opdracht van de hoogste leiding van hun land, te weten de Amerikaanse president en het Politbureau van de Communistische Partij van de Sovjet Unie (CPSU).
In vergelijking met de KGB was de CIA tijdens de Koude Oorlog duidelijk het minst consistent bezig. De CIA was sterk afhankelijk van de politieke conjunctuur in eigen land en ging van periodes waarin vrijwel alles was toegestaan naar jaren waarin de organisatie zich juist heel terughoudend opstelde. Zo’n rustige periode was meestal een uitvloeisel van schandalen die eerder aan het licht waren gekomen en hadden geleid tot felle kritiek op de ‘Agency’ zoals de CIA ook wel wordt genoemd. Zulke schandalen waren er bijvoorbeeld begin jaren ’70, toen onder andere bekend werd dat de CIA in de jaren ’60, in opdracht van het Witte Huis, had geprobeerd diverse buitenlandse politieke leiders te liquideren, vooral in landen van de Derde Wereld. Het meest geruchtmakende voorbeeld was Fidel Castro. In zijn geval probeerde de CIA zelfs op zeker moment de Amerikaanse maffia in te huren voor de operatie, wat uiteraard leidde tot extra negatieve publiciteit toen dat later aan het licht kwam. Omdat geen van de pogingen buitenlandse leiders te liquideren met succes werd bekroond, werd de CIA in de media in de jaren ’70 ook wel aangeduid als ‘the gang that couldn’t shoot straight’.
De gouden tijd van CIA covert action waren de jaren ’50 en ’60 van de twintigste eeuw, toen er vanuit de media en de politiek in de Verenigde Staten over het doen en laten van de CIA weinig kritische vragen werden gesteld. De Koude Oorlog tussen Oost en West die toen volop gaande was, werd in de VS gezien als een strijd tegen het Kwaad, in casu de Sovjet Unie, in naam waarvan bijna alles was geoorloofd. In het eerste decennium na de Tweede Wereldoorlog richtte de aandacht van covert action zich vooral op Europa, waar de CIA bijvoorbeeld eind jaren ’40 de christendemocraten in Italië in het geheim financiële steun verleende in de verkiezingsstrijd tegen de sterke Italiaanse communistische partij. Gaandeweg verplaatste het strijdtoneel zich steeds meer naar de Derde Wereld, waar de CIA vaak met succes staatsgrepen organiseerde tegen regimes die de Verenigde Staten niet welgezind waren, zoals in Iran in 1953 en Guatemala in 1954. Bij de staatsgreep tegen de Chileense president Salvador Allende in 1974 was de CIA, naar men doorgaans aanneemt, niet rechtstreeks betrokken, maar de organisatie had in de jaren ervoor zijn uiterste best gedaan de democratisch gekozen regering van Allende te destabiliseren.
Na de terroristische aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten brak opnieuw een periode aan waarin bij de CIA alle remmen los gingen. Vooral onder president George W. Bush ontvoerde de Agency regelmatig personen die van terrorisme werden verdacht uit tal van landen, waaronder ook in sommige gevallen uit Europa. Deze gevangenen werden vaak opgesloten op zogeheten ‘black sites’ buiten de VS, geheime gevangenissen, of aan Arabische regimes uitgeleverd die het met de mensenrechten niet al te nauw namen. Een aantal kwam ook in Guantanamo op het Amerikaanse deel van Cuba terecht. De CIA martelde bovendien ook zelf op buitenlandse locaties, onder andere door het gebruik van waterboarding, een procedure waarmee bij een gevangene verdrinking wordt gesimuleerd. Een deel van dit soort activiteiten werd weliswaar onder president Obama vanaf 2008 teruggedraaid, maar de oorlog met drones gaat nog steeds door.
De KGB en zijn voorgangers hadden onder Stalin vanaf de jaren ’30 een traditie van het uitvoeren van liquidaties en ontvoeringen in het buitenland, vooral van anticommunistische ballingen en overlopers. Het bekendste slachtoffer was Lev Trotski bij wie in augustus 1940 in Mexico door een agent van Stalins geheime dienst de schedel werd ingeslagen. Verschillende leidende critici van het Sovjet bewind werden nog in de jaren ’50 in het buitenland geliquideerd, vooral in West-Duitsland. Wie er achter die liquidaties zat, kon meestal niet worden bewezen, maar er waren sterke vermoedens. Waarschijnlijk vanwege de slechte publiciteit die met dit soort moorden gepaard ging, besloot men begin jaren ’60 in Moskou het aantal van dergelijke operaties drastisch terug te schroeven.
Beide zijden in de Koude Oorlog maakten veelvuldig gebruik van mantelorganisaties, dat wil zeggen organisaties die ogenschijnlijk geen banden hadden met de CIA of de KGB, maar achter de schermen vaak het eigendom waren van een van de twee of in ieder geval voor hen werkten. De CIA gebruikte die mantelorganisaties bijvoorbeeld voor wapenleveranties aan bondgenoten in de Derde Wereld of voor luchttransport. Dat gebeurde veel tijdens de oorlogen in Indochina in de jaren ’60 en ’70. Ook de KGB en andere communistische inlichtingendiensten leverden veelvuldig in het geheim wapens of gaven trainingen aan guerrilla- en bevrijdingsbewegingen in de Derde Wereld zoals de Palestijnse bevrijdingsorganisatie PLO. Ook had de KGB bijvoorbeeld diverse van de Sandinistische guerrilla’s getraind die eind jaren ’70 in Nicaragua aan de macht kwamen. Zowel de CIA als de KGB hadden de gewoonte om in het geheim radio- en televisiezenders, kranten of individuele journalisten te financieren, uiteraard op voorwaarde dat die berichten verspreidden die de CIA of de KGB welgevallig waren. De KGB had verder een sterke traditie op het punt van de verspreiding van desinformatie, meestal een mengsel van feitelijk juiste berichten gecombineerd met hele en halve leugens, die tot doel hadden het Westen, vooral de Verenigde Staten, in diskrediet te brengen. Dergelijke berichten konden natuurlijk goed via bevriende media en journalisten, vaak in de Derde Wereld, worden verspreid. Zo werkte de KGB in het geheim krachtig mee aan de verspreiding van berichten volgens welke rechtse kringen in de VS of zelfs de CIA achter de moord op president Kennedy zaten in 1963. Een typisch voorbeeld van zo’n desinformatiecampagne die door de KGB samen met andere communistische inlichtingendiensten werd uitgevoerd, vond ook plaats in de jaren 1983-1988. Via media in de Derde Wereld verspreidde men toen valse berichten dat het aidsvirus in laboratoria voor biologische oorlogvoering van het Pentagon was ontwikkeld, waarna het tegen homoseksuelen en andere minderheden werd ingezet.
Hoewel de werkelijke organisator van covert actions als het goed is geheim blijft, blijkt dat het vooral in de Verenigde Staten vroeg of laat vaak uitkomt wanneer de CIA ergens de hand in heeft gehad. Zelfs de KGB kreeg tijdens de Koude Oorlog regelmatig te maken met overlopers, die na hun vlucht naar het Westen regelmatig waardevolle informatie over ‘actieve maatregelen’ naar buiten brachten. Dus de geheimhouding bij dergelijke operaties is in de praktijk lang niet altijd honderd procent.
Noten en/of literatuur
Christopher Andrew, For the President’s Eyes Only: Secret Intelligence and the American Presidency from Washington to Bush. London: 1996 (oorspr. 1995).
Christopher Andrew en Vasili Mitrokhin, The Mitrokhin Archive: The KGB in Europe and the West. London etc.: 2000 (oorspr. 1999).
Christopher Andrew en Vasili Mitrokhin, The Mitrokhin Archive II: The KGB and the World, London etc.: 2006 (oorspr. 2005).
Mark Lowenthal, Intelligence: From Secrets to Policy, 4th ed., 2009
Kevin A. O’Brien, ‘Interfering with Civil Society: CIA and KGB Covert Political Action During the Cold War.’ In: Loch K. Johnson and James J. Wirtz (eds.), Strategic Intelligence: Windows into a Secret World. An Anthology. Los Angeles, 2004, pp. 260-273.
Dr. Ben M. de Jong is als gastonderzoeker verbonden aan de Faculteit Geesteswetenschappen van de UvA, in het veld van de inlichtingenstudies. Daarbinnen richt hij zich vooral op de geschiedenis van de voormalige Sovjet Unie en haar Comité voor Staatsveiligheid, de KGB. Tevens is hij verbonden aan het Instituut voor Interdisciplinaire Studies, waarvoor hij jaarlijks de cursus ‘De KGB tegen het Westen’ verzorgt.