Tussen natuur en cultuur
Het streven naar de best aangepaste mens
Het lokale Nama-volk uit Namibië dat leeft als ‘een stelletje wilden’ wordt als een minderwaardig ras beschouwd door Francis Galton (1822-1911). Hij ziet ze als de link tussen dier en mens. Geïnspireerd door zijn neef Charles Darwin, komt Galton tot de conclusie dat menselijke eigenschappen, zowel geestelijk als lichamelijk, voor een groot deel erfelijk bepaald worden. Met deze gedachte is de leer van de eugenetica, dat staat voor ‘goede afstamming’, leven in geblazen: het wetenschappelijk onderzoek naar de verbetering van het menselijk ras (Roele, 2002). Met mogelijkheid tot selectie van menselijke eigenschappen door de toegenomen kennis, startte het streven naar een wereld met enkel ‘übermenschen’.
Perfectie van de mens wordt door zowel natuur als cultuur nagestreefd. Het natuurlijke proces van evolutie en de hoogmodernistische ideologie kennen eenzelfde resultaat: een individu zo goed mogelijk aanpassen aan de omgeving. Toch zijn het twee totaal verschillende processen die dit resultaat op hun eigen manier bewerkstelligen. Kan ingrijpen in onze evolutie leiden tot de creatie van de perfecte mens? En is dit streven naar de perfecte mens een gevolg van onze maatschappij met de vele eisen die wij stellen aan onszelf en onze medemens?
In de westerse wereld leven we in een maatschappij die wordt gedreven door techniek en wetenschap. Dit heeft als gevolg dat onze samenleving onderhevig is aan snelle ontwikkelingen die een verandering in de normen en waarden onder de bevolking teweegbrengt. Het individu past zich continu aan deze veranderende normen en waarden aan. Er zou gesteld kunnen worden dat wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen sneller plaatsvinden dan het evolutionaire proces die de natuurlijke aanpassing van het individu aan zijn omgeving kan bewerkstelligen. Een oplossing hiervoor kan een ingreep in onze aangeboren eigenschappen zijn om toch te kunnen voldoen aan het model dat het best past in de omgeving. Het ingrijpen in de menselijke natuur lijkt met de nieuwe wetenschappelijke kennis en toegenomen technologische mogelijkheden wat betreft de genetica plotseling niet meer zo’n gekke en onmogelijke gedachte. De utopie van het bestaan van een perfect aangepast individu aan de omgeving lijkt daadwerkelijk realiseerbaar met de moderne technieken uit de medische wereld. Of dit ook wenselijk is, is nog maar de vraag…
Evolutie versus hoogmodernisme
Een continue aanpassing en daarmee verbetering van het individu ten opzichte van de omgeving is een resultaat dat in twee belangrijke wetenschappelijke stromingen is terug te vinden. Namelijk in de hoogmodernistische ideologie en in het natuurlijke proces van de evolutie. Toch bestaan er naast deze gelijkenis fundamentele verschillen tussen beide theorieën. Hoe de hoogmodernistische ideologie gedreven wordt door een doel, is een belangrijke aanname binnen de evolutietheorie juist dat de evolutie geen doel kent. Het tweede grote verschil is dat de hoogmodernistische ideologie werkt met een ‘top-down’ benadering en de evolutie ‘bottum-up’ plaatsvindt. Het resultaat van beide theorieën, het verkrijgen van een zo goed mogelijk passend individu in de omgeving, wordt dus op verschillende wijze bereikt.
De evolutietheorie bekritiseerde het geloof dat elk complex wezen gecreëerd is door een intelligente ontwerper. Het leven komt niet voort vanuit een doelbewust ontwerp dat van bovenaf wordt gecreëerd en opgelegd, maar is ontstaan vanuit een proces van onderaf. Het proces dat het complexe design van de mens mogelijk maakt noemde Darwin natuurlijke selectie. Een proces waarbij de best aangepaste individuen aan de omgeving de meeste kans hebben om te overleven en hun genen door te geven. Hierdoor zal een populatie ontstaan met individuen die het best zijn aangepast aan de omgeving. Dit wordt ook wel survival of the fittest genoemd, iets wat het gevolg is van natuurlijke selectie (Buskes, 2006). Het hoogmodernisme beschrijft een ongekend geloof in de wetenschap en technologie dat vooruitgang teweegbrengt. Deze ideologie gaat, in tegenstelling tot de evolutietheorie, wel uit van het creëren en opleggen van een complex model. Dit model is een ideaalbeeld van de realiteit en wordt vervolgens opgelegd in die realiteit zo kan er vooruitgang worden bereikt. Vooruitgang is volgens hoogmodernisten juist te bereiken door het ontwerpen van een rationeel design met behulp van wetenschappelijke kennis (Scott, 2000).
De gevolgen van toegenomen kennis
In onze maatschappij zijn met de technologische en wetenschappelijke inzichten steeds meer mogelijkheden ontstaan om feitenmateriaal over de genetica van de menselijke eigenschappen te verzamelen. Hiermee wordt nieuwe kennis opgedaan waarmee een nieuw soort macht kan worden ontwikkeld: biomacht. Met deze kennis kan er een model worden gemaakt die de best aangepaste mens beschrijft en elk individu kan continu worden aangepast aan dit model. Met de biomacht komt het individuele lichaam dus onder continue controle van het model te staan. Volgens de Franse filosoof Foucault is het doel van biomacht: ‘Het dresseren en normaliseren van het individu tot in zijn meest intieme levenssfeer.’ (Willems, 1989). Met internaliseren wordt het eigen maken van de norm bedoeld, waardoor het naleven van deze norm zo vanzelfsprekend wordt dat je er niet meer bij stil staat dat je volgens de norm handelt. We zijn ons niet meer bewust van het feit dat we het onderscheid maken tussen ‘goed’ en ‘slecht’ aangepaste individuen. Het internaliseren van de norm, oftewel de normalisering van het individu is het effect van disciplinering; een corrigerende techniek die een machtsfunctie uitoefent. Wanneer er niet volgens de norm gehandeld wordt, wordt dit met behulp van disciplinering gecorrigeerd. Het ‘abnormale’ kan zo uit de maatschappij worden gefilterd. Hiermee kan ook de belangrijkste bedreiging voor de samenleving worden weggenomen: dat wat niet past binnen het model en niet onder controle is. Macht is controle en zo werkt disciplinering macht in de hand. De mensen vinden het onderscheid tussen ‘normaal’ en ‘abnormaal’ nu zo vanzelfsprekend dat ze dit gaan beschouwen als hun eigen subjectieve regels (Willems).
Ingrijpen in onze natuur
Terug naar de mens en onze interne eigenschappen die door de toegenomen kennis niet meer enkel een product van de natuur hoeven te zijn. De cultuurfilosoof Sloterdijk beschreef de ontwikkeling van de mens die we kennen in de moderne westerse maatschappij en benoemt die antropogenese: de evolutionaire ontwikkeling van mensaap tot mens (Sloterdijk, 2001). De mens heeft een bijzonder productieproces bij het ‘mens worden’. Anders dan andere diersoorten, die het product zijn van een evolutionair proces waarin mutaties en natuurlijke selectie centraal staan, is het zo dat bij de mens de natuur niet meer centraal staat bij de ontwikkeling. De mens heeft zelf met behulp van socialiserende en domesticerende technieken condities gecreëerd waaronder de evolutie zich is gaan voltrekken (Lemmens, 2008). Dit noemt Sloterdijk de broedkast-evolutie van de mens, die de mens zelf creëert met behulp van antropotechnieken: technieken die zorgen voor de directe modellering van de mens via beschavingsformuleringen in de vorm van bijvoorbeeld opvoeding, disciplinering en vorming door middel van normalisering. Dit vormt de mens onbewust en indirect (Sloterdijk).
Sloterdijk benoemt hierbij ook de zogenoemde secundaire antropotechnieken; de recente genetische technieken waarmee we direct kunnen ingrijpen in onze genetische eigenschappen (Lemmens, 2008). Dit zijn technieken die zijn ontstaan door de toegenomen kennis over de genetica en gaven de mogelijkheid tot het maken van een model van het menselijke genoom. Het menselijke DNA is in kaart gebracht met het Human Genome Project. Hierin zijn alle menselijke variaties in het DNA vastgelegd in een medisch model van ‘normaliteit’ (Lewontin, 1994). Met onze genetische identiteit die is vastgelegd in het Human Genome Project, kunnen de kwetsbaarheden van het individu in kaart worden gebracht. Hierdoor zien de overheid en individu zich verantwoordelijk voor de vraag hoe je die kwetsbaarheden kunt gaan beheersen, zodat toekomstig disfunctioneren van het individu kan worden uitgesteld of voorkomen. We denken nu niet alleen in hokjes van ‘goed’ of ‘slecht’ passend in de omgeving, maar vormen ons hier ook daadwerkelijk naar. Hieruit volgt een nieuwe vorm van biopolitiek, waarin we verantwoordelijk zijn voor het constant in toom houden onze eigen zwakheden om zo goed mogelijk te voldoen aan de eisen van onze omgeving (Baart & Slob, 2008).
De opkomst van eugenetica
Terug naar Francis Galton. Van Galton kan gezegd worden dat hij de hoogmodernistische ideologie aanhangt: hij streefde verbetering van het menselijk ras na met als resultaat een wereld vol genieën. Iets dat nu met de nieuwe genetische kennis en moderne technieken ook daadwerkelijk mogelijk lijkt. De eugenetica ging echter al snel te ver en werd gebruikt als goedkeuring om criminelen, gehandicapten, homoseksuelen of zelfs hele rassen uit te roeien. De volgens het model ‘mindere’ mens werd uit de maatschappij gefilterd door deze mensen een verbod op voortplanting op te leggen (Roele, 2002).
Eugenetica bestond aan het begin van de 20e eeuw nog in de vorm van een zichtbaar overheidsbeleid. Een voorbeeld is de screening van Europese immigranten naar Amerika begin vorige eeuw. Deze immigranten werden ondervonden aan streng lichamelijk en geestelijk onderzoek om verval van Amerika te voorkomen. Een ander bekend voorbeeld uit de geschiedenis van de eugenetica is het beleid van Hitler die zwakzinnigen en hele ‘minderwaardige’ rassen wilde filteren. De eugenetica verloor dan ook snel aan populariteit na de Tweede Wereldoorlog (Roele). Al is de eugenetica echter niet verdwenen uit onze maatschappij, het vindt alleen veel meer plaats in een verborgen en indirecte vorm. Er kan hierbij gedacht worden aan technieken als prenatale screening.
Moderne eugenetica
Tegenwoordig bestaan er vele mogelijkheden tot prenatale screening tijdens de zwangerschap. Zo is er voor elke zwangere vrouw in Nederland sinds 2007 de mogelijkheid tot het laten doen van een 20-weken-echo. Bij deze echo wordt gekeken naar de ontwikkeling van de organen van het kind, of er sprake is van een open ruggetje of een open schedel en komen eventuele andere lichamelijke en genetische afwijkingen aan het licht. Vaak zijn dit afwijkingen die met de huidige medische zorg goed te behandelen zijn. Het aantal vrouwen dat de zwangerschap laat afbreken na deze 20-weken-echo is sinds 2007 ruim verdubbeld (RIVM, 2012). Het streven naar een ‘perfecte’ baby die past in het leven van de moderne ouders en in de maatschappij is mogelijk door deze prenatale screening. Er is sprake van een onbeschreven model van een goed passend individu binnen onze maatschappij die we ons eigen hebben gemaakt. Zonder dat we er bewust van zijn leven we naar de normen van het model, waarin we onderscheid maken tussen deze goed en slecht aangepaste individuen. We handelen naar het model door alleen de geboorte van ‘perfecte’ baby’s te laten plaatsvinden.
Met de huidige inzichten in onze genetica kunnen we ingrijpen in onze natuur. De moderne mens wordt hierbij geleid door een hoogmodernistische ideologie. Door middel van het opstellen van een rationeel design met de genetische kennis kan er een model worden gemaakt van het individu dat past binnen onze samenleving. Door de mogelijkheid van moderne screeningstechnieken kan de mens ook daadwerkelijk worden aangepast aan dit model. Het gevolg is dat er door in te grijpen in het evolutionaire proces van natuurlijke selectie een geplande orde en controle, ofwel een aangepast individu aan de omgeving ontstaat. Het ethische dilemma over de maakbaarheid en ingrijpen in de natuur van de mens wordt hiermee in het leven geroepen en er kan worden afgevraagd of prenatale screening een gewenste eerste stap is of toch al te ver gaat?
Noten en/of literatuur
Baart, I. & Slob, M. (2008). Psychiatrische genomics maakt iedereen gek: DNA en de veranderende grondslagen van de psychiatrie. Academische Boekengids, 69, 6-11.
Buskes, C. Evolutionair denken. De invloed van Darwin op ons wereldbeeld. Nieuwezijds, Amsterdam, 2006.
Lemmens, P. (2008). Het unheimliche huisdier. Biotechniek en bio-ethiek in het licht van Sloterdijks radicaal-historische antropologie. In Gedreven door techniek. De menselijk conditie en de biotechnologische revolutie (pp. 228-249). Oisterwijk: Box Press.
Lewontin, R.C. (1994). De droom van het menselijk genoom. In de DNA-doctrine. Biologie als ideologie (pp. 76-92). Amterdam: Bert Bakker. [Oorspr. In het Engels Biology as Ideology. The doctrine of DNA. New York: Harper Perennial].
RIVM. Prenatale periode: Wat zijn toekomstige ontwikkelingen? Nationaal Kompas Volksgezondheid, versie 4.6.1, Bilthoven, 2012
Roele, M., ‘Het kwaad in het zaad’, in: Stichting meer vrijheid, 2002, www.meervrijheid.nl/?pagina=214 (29 december 2011).
Scott, J. C. Seeing Like a State, How Certain Schemes to Improve the Human Condition Have Failed. Yale University Press, New Haven en London, 2000.
Sloterdijk, P. (2001). Domestikation des Seins. In Nicht Gerettet. Versuche nach Heidegger (pp. 201-203). Frankfurt am Main: Suhrkamp. Vertaling door Martin Boeckhout met correcties van Maud Radstake en Pieter Lemmens.
Willems, D. (1989). Michel Foucault over wetenschap en macht. In L. Boon & G.H. de Vries (red.), Wetenschapstheorie: en de empirische wending (pp. 85-96). Groningen: Wolters Noordhoff.
Petra van der Kooij is bezig met de bachelor Bèta-gamma aan de Universiteit van Amsterdam. Hierbij doet ze haar specialisatie in de Antropologie en Bio-medische Wetenschappen. Ze is tevens actief in de redactie van Blind.