Onzin over het IQ van Afrikanen

Onzin over het IQ van Afrikanen

In twee boeken uit 2002 en 2006 formuleerden de Britse psycholoog Richard Lynn en de Finse politicoloog Tatu Vanhanen een theorie over waarom sommige landen rijk zijn en andere landen arm. Lynn en Vanhanen beargumenteerden dat een noodzakelijke voorwaarde voor socio-economische ontwikkeling een bevolking is met voldoende intelligentie. Volgens deze auteurs zijn arme landen, zoals veel landen in Afrika, onderontwikkeld in socio-economisch opzicht omdat de bevolking van deze landen gemiddeld laag scoort op IQ-tests. 

Om hun eenvoudige theorie kracht bij te zetten gingen Lynn en Vanhanen op zoek naar studies waarin westerse IQ-tests waren afgenomen bij meer of minder representatieve steekproeven uit zo’n beetje alle landen in de wereld. Ze vergeleken de gemiddelde scores in de steekproeven uit die landen met de IQ normen uit het Verenigd Koninkrijk (waarvan het gemiddeld IQ op 100 stond) en zo bepaalden zij het zogenaamde ‘nationale IQ’ van 113 landen. Lynn en Vanhanen’s empirische onderbouwing voor de causale rol van intelligentie van de bevolking op de macro-economische ontwikkeling bestond uit de door hen gevonden correlatie tussen het nationale IQ en het bruto binnenlands product (bbp) van rond de 0,7. 

Elke eerstejaarsstudent in de politicologie, economie, of psychologie weet dat zo’n correlatie niet op dergelijke causale wijze geïnterpreteerd kan worden maar Lynn en Vanhanen schreven er twee boeken over vol en wisten de aandacht te trekken van één van ‘s werelds meest bekende wetenschappers, medeontdekker van het DNA en Nobelprijswinnaar James D. Watson. Watson opperde in 2007 – na een klaarblijkelijk kritiekloze lezing van Lynn en Vanhanen’s laatste boek – tegenover een Britse journaliste dat Afrikanen minder intelligent zijn dan westerlingen en dat hij daarom pessimistisch is over de toekomst van het Afrikaanse continent. Hoewel het werk van Lynn en Vanhanen al 190 keer is geciteerd in de wetenschappelijke literatuur, rammelt het aan alle kanten. 

De dubieuze nationale IQ’s van Afrika

Lynn en Vanhanen’s nationale IQ’s van veel westerse landen zijn doorgaans gebaseerd op redelijk goede en representatieve steekproeven. De opvallend lage nationale IQ’s van ontwikkelingslanden zijn in de meeste gevallen echter gebaseerd op steekproeven die voor de oorspronkelijke onderzoekers toevallig interessant waren. Zo werd er ooit onderzoek gedaan naar de cognitieve effecten van malaria onder geïnfecteerde kinderen uit de oerwouden van de Democratische Republiek Congo. Lynn en Vanhanen deinsden er niet voor terug om het nationale IQ van dat Afrikaanse land te bepalen op grond van de IQ-scores van deze niet erg representatieve steekproef onder ongezonde kinderen. Het nationale IQ viel op die manier nogal laag uit, wat Lynn en Vanhanen goed uitkwam, want de inwoners van deze voormalige Belgische kolonie zijn niet bepaald rijk te noemen.

Volgens Lynn is het gemiddeld IQ van zwarte Afrikanen lager dan 70. Aangezien een IQ van 70 in het Westen de grens is voor een diagnose van zwakzinnigheid stelt hij dus dat de meerderheid van de zwarte Afrikanen zwakzinnig is. Lynn baseert zich op ongeveer 50 studies waarin westerse IQ-tests zijn afgenomen onder Afrikanen. Hij is ervan overtuigd dat er weinig aan deze lage IQ’s te doen is, wat hij baseert op de vinding dat IQ verschillen in het westen in redelijk sterke mate erfelijk zijn. Er is nog nooit onderzoek gedaan naar de erfelijkheid van IQ onder Afrikanen, maar Lynn gaat er gemakshalve vanuit dat wat geldt voor westerlingen, ook geldt voor Afrikanen. 

Nu blijkt uit Westers onderzoek (Turkheimer et al., 2003) dat omgevingsinvloeden op IQ toenemen als deze omgeving verarmd is. Het lijkt daarom onwaarschijnlijk dat de slechte omstandigheden waarin veel Afrikaanse kinderen opgroeien net zo’n sterk effect hebben op hun IQ-scores als de tamelijk luxe situatie waarin een gemiddeld Nederlands kind opgroeit. Daar komt nog eens bij dat het maar de vraag is of IQ-scores dezelfde betekenis hebben bij die verschillende groepen. Volgens Lynn zijn IQ-scores wel degelijk vergelijkbaar tussen alle landen, omdat onderzoek in het westen heeft laten zien dat IQ-tests ongeveer hetzelfde functioneren bij verschillende demografische groepen. Lynn laat na om te verwijzen naar crosscultureel onderzoek (Wicherts et al., in druk) waarin de vergelijkbaarheid van IQ-scores tussen verschillende culturen juist slecht blijkt te zijn.

Dubieuze methoden

In twee onderzoeken hebben mijn collega’s en ik het werk van Lynn eens goed onder de loep genomen. Hij bleek nogal dubieuze methoden te hebben gebruikt bij het schatten van het nationale IQ in Afrikaanse landen. Zo zijn er in de onderzoeksliteratuur ongeveer zeventien studies te vinden waarbij IQ-tests zijn afgenomen onder Nigerianen. Soms waren de IQ’s laag, bijvoorbeeld toen 86 Nigeriaanse arbeiders met wzeinig of geen scholing voor het eerst van hun leven werden geconfronteerd met een westerse IQ-test. De scores van deze arbeiders waren tamelijk onbetrouwbaar en konden niet voorspellen hoe productief zij in hun werk waren. Andere groepen Nigerianen hadden wat meer ervaring met het concept van IQ testen en deden het een stuk beter. Zo behaalden zo’n 800 middelbare scholieren op een westerse IQ-test een gemiddeld IQ van rond de 95. Lynn vond de laatstgenoemde groep niet de moeite waard om te betrekken bij zijn schatting van het nationale IQ van Nigeria en negeerde de studie eenvoudigweg. 

Uit ons onderzoek blijkt dat Lynn een hele rits IQ studies onder Nigerianen buiten beschouwing heeft gelaten en dat waren precies die studies waarin Nigerianen wel een hoog gemiddeld IQ behaalden. Sterker nog, van alle studies die wij hebben kunnen vinden, werden alleen de drie steekproeven met de laagste IQ-scores door Lynn gebruikt om te onderbouwen dat het gemiddeld IQ van Nigerianen onder de 70 ligt. Uit onze analyses van zijn reactie op onze kritiek kwam naar voren dat Lynn een steekproef onder Afrikanen met een IQ van boven de 75 sowieso niet representatief acht, omdat ze volgens hem een te hoog IQ hebben. Dan is het weinig verrassend dat zijn resultaten zo ongeloofwaardig zijn: aan de hand van zijn methodes is zijn stelling van een laag IQ van Afrikanen simpelweg niet falsificeerbaar. Met wetenschappelijk geaccepteerde, controleerbare, en systematische methodes blijkt wel degelijk hoe ver professor Lynn ernaast zit.

Het flynneffect

Wij hebben de gegevens van alle ruim 100 relevante studies uit de literatuur systematisch tegen het licht gehouden en kwamen op een gemiddeld IQ van rond de 80. Hoewel dit laag mag lijken in vergelijking tot het westerse gemiddelde van 100 is een dergelijk gemiddeld IQ geen enkele reden om te twijfelen aan de cognitieve potentie van Afrikanen. Het gemiddeld IQ van Nederlanders zo rond 1950 lag namelijk op precies hetzelfde niveau. Sinds die tijd hebben gemiddelde IQ-scores in Nederland en in andere westerse landen een behoorlijke stijging laten zien, het zogenoemde flynneffect (Flynn, 1984, 1987, 2007). 

Het flynneffect wordt doorgaans verklaard aan de hand van (onder andere) een verhoging van het opleidingsniveau, verbeteringen in kwaliteit van voeding en gezondheidszorg, technologische vooruitgang, urbanisatie, en een trend naar kleinere gezinnen waarin ouders relatief meer aandacht aan hun kroost kunnen besteden. Daarnaast zijn westerlingen tegenwoordig gewoon beter in het maken van IQ-tests dan hun leeftijdgenoten vijftig jaar geleden, omdat westerlingen van nu veel meer ervaring hebben met het visuele materiaal en de cognitieve taken waaruit IQ-tests zijn samengesteld. Het flynneffect laat zien dat socio-economische ontwikkeling een enorme invloed heeft op het gemiddeld IQ en dat het nationale IQ aan verandering onderhevig is. 

Aangezien in veel Afrikaanse landen dit soort socio-economische ontwikkelingen nog niet of verminderd plaats hebben gevonden, heeft het buitengewoon weinig zin om te spreken over nationaal IQ als iets waar weinig aan te doen valt. Sterker nog, het nationale IQ van Nederland is de afgelopen 60 jaar met zo’n 20 punten gestegen. Het nationale IQ kan dus het beste gezien worden als een indicator van hoe ontwikkeld een land is. De door Lynn en Vanhanen gevonden correlatie tussen economische welvaart en nationaal IQ is dus weinig meer dan een omslachtige manier om te laten zien dat landen verschillen in socio-economische ontwikkeling. 

Zo vonden wij in een derde studie dat je net zo goed het nationale IQ kan vervangen door een andere indicator van de socio-economische ontwikkeling van een land. De welvaart (bbp) correleert namelijk net zo sterk met de kwaliteit van de gezondheidszorg, de hoeveelheid voedsel, of het opleidingsniveau van het land. Je kan dus net zo goed beweren dat de welvaart in Afrikaanse landen tegenvalt omdat mensen daar veel honger lijden, minder gezond zijn, of nauwelijks naar school gaan. Kortom: de correlatie tussen nationaal IQ en welvaart vertelt ons heel weinig over het causale effect dat van intelligentie uitgaat.

Het verschil tussen IQ en algemene intelligentie

IQ en algemene intelligentie kun je niet zondermeer aan elkaar gelijkstellen omdat het IQ de meting is en algemene intelligentie datgene wat je wilt meten. Als je een Nederlander onderwerpt aan een Chinese IQ-test mag het IQ laag zijn, maar dat zegt weinig over de algemene intelligentie van de Nederlander. Gelukkig kun je de relatie tussen algemene intelligentie en IQ met psychometrische modellen goed onderzoeken en kun je dus nagaan in hoeverre nationale verschillen in gemiddeld IQ te maken hebben met algemene intelligentie. Lynn en Vanhanen lieten echter eveneens na dit te onderzoeken. Als je dat wel doet – met de juiste psychometrische methodes – komt nogal duidelijk naar voren dat de IQ verschillen tussen Afrikanen en westerlingen niet te interpreteren zijn in termen van een verschil in algemene intelligentie. 

Uit onze analyses op grond van 23 studies met IQ-scores van meer dan 4000 Afrikanen blijkt dat hun scores een andere betekenis hebben dan scores op dezelfde tests van westerlingen. Zo blijkt uit factor analyses dat de IQ-scores van Afrikanen een nogal zwakke samenhang vertonen met algemene intelligentie en dat deze scores ook nog eens allerlei additionele factoren meten die onder westerlingen op diezelfde tests geen rol lijken te spelen. Dit wijst erop dat de IQ-scores van Afrikanen worden beïnvloed door factoren die weinig te maken hebben met algemene intelligentie, zoals mogelijk kennis van westerse symbolen en ervaring met het snel maken van IQ-tests. 

Conclusie

Er wordt vaak beweerd dat Lynn’s werk een racistisch luchtje heeft, al is het alleen maar omdat hij een boek schreef met de titel Race Differences in intelligence: An evolutionary analysis. In wetenschappelijke discussies worden dergelijke ‘luchtjes’ ook wel ad hominem argumenten genoemd. Het probleem van het werk van Lynn is niet zijn vermoedelijke politieke voorkeur of andere mogelijke ‘luchtjes’, want die zijn in het academische debat irrelevant. Het probleem van Lynn’s werk is dat zijn methoden erg rommelig zijn en dat veel van zijn stellingen simpelweg de empirische toets niet kunnen weerstaan.

Het gemiddeld IQ van Afrikanen is lager dan dat van westerlingen, maar zeker niet zo laag als Lynn en Vanhanen beweerden. IQ-scores van Afrikanen hebben een hele andere betekenis dan IQ-scores van westerlingen en zijn niet te interpreteren in termen van algemene intelligentie. Bovendien zijn gemiddelde IQ-scores van landen, en ook die in Afrika, tamelijk gevoelig voor socio-economische vooruitgang. Uit ons onderzoek komt naar voren dat het gemiddeld IQ van Afrikanen aan het stijgen is. Er is dus geen enkele reden om op grond van huidige IQ-scores van Afrikanen pessimistisch te zijn over de toekomst van het Afrikaanse continent.

Noten en/of literatuur

Flynn, J.R., “The mean IQ of Americans: Massive gains 1932 to 1978”, in: Psychological Bulletin 95, 1984, p. 29-51.

Flynn, J.R., “Massive IQ gains in 14 nations: What IQ tests really measure”, in: Psychological Bulletin 101, 1987, p. 171-191.

Flynn, J.R., What is intelligence? Beyond the Flynn Effect, Cambridge, 2007.

Lynn, R. en T. Vanhanen, IQ and the wealth of nations, Westport, 2002.

Lynn, R. en T. Vanhanen, IQ and global inequality, Augusta, 2006.

Turkheimer, E., A. Haley, M. Waldron, B. D’Onofrio en I.I. Gottesman, “Socioeconomic status modifies heritability of IQ in young children”, in: Psychological Science 14, 2003, p. 623-628.

Wicherts, J.M., D. Borsboom en C.V. Dolan, “Why national IQs do not support evolutionary theories of intelligence”, in: Personality and Individual Differences 48, 2010, p. 91-96. 

Wicherts, J.M., D. Borsboom en C.V. Dolan, “Evolution, brain size, and the national IQ of peoples around 3000 years B.C.”, in: Personality and Individual Differences 48, 2010, p. 104-106.

Wicherts, J.M., C.V. Dolan, J.S. Carlson en H.L.J. van der Maas, “Raven’s test performance of sub-Saharan Africans; mean level, psychometric properties, and the Flynn Effect”, in: Learning and Individual Differences, in druk.

Jelte M. Wicherts (1976) studeerde Psychologische Methodeleer aan de Universiteit van Amsterdam (UvA) en behaalde zijn doctorstitel in 2007 (cum laude) aan dezelfde universiteit met een dissertatie over groepsverschillen in IQ. Hij heeft meer dan 35 publicaties op zijn naam staan over diverse onderwerpen als stereotype threat, meetinvariantie, het flynneffect, groepsverschillen in IQ en het belang van het delen van onderzoeksgegevens. Momenteel is hij postdoc onderzoeker en universitair docent van methoden van onderzoek aan de UvA. Hij maakt deel uit van de editorial board van het tijdschrift Intelligence en heeft verschillende prijzen en onderzoekssubsidies gewonnen.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *