Van zintuigen en waarneming
Een computer kent een groot aantal kleuren: rood, groen, blauw en een verscheidenheid aan melanges. Er zijn ook andere kleurenschema’s beschikbaar. Elk van deze kleurenschema’s, zoals bijvoorbeeld het CMYK-kleurenschema, benadert het principe kleur op zijn eigen manier. Het resultaat is in het algemeen hetzelfde: kleur. Met elk van deze kleurenschema’s kan hetzelfde resultaat bereikt worden. Slechts voor de gebruiker heeft elk kleurenschema zo zijn voordelen.
Er zijn nogal wat verschillen tussen een computer en een mens. De mens bestaat uit zachte materie, de computer uit harde; hierover meer bij de discussie van subjectieve waarneming en computers. Alhoewel een koppeling tegenwoordig zeer goed mogelijk blijkt, blijft er een duidelijk onderscheid qua functionaliteit: de computer kan bijvoorbeeld zachte materie deels nabootsen, maar niet als continu proces. Waar de mens qua procesvorming een zeker continu evenwicht nastreeft, blijft de computer gericht op het doorlopen van afgebakende toestanden. Deze toestanden kunnen enkel stapsgewijs de continuïteit van een organisme benaderen.
Een mens kent een brede continue variëteit aan kleuren. Het menselijk oog maakt gebruik van staafjes en kegeltjes, die verschillende frequenties van licht waarnemen. De staafjes vertalen voor de mens de lichtinval in grijstonen, de kegeltjes in kleuren. Tezamen vormen ze, middels het netvlies, aan de hand van het via de lens binnenvallende licht een beeld. Dit beeld wordt doorgegeven aan de hersenen. Tot zover de mechanica van het zien. De logica van de frequenties en de verschillende kleuren is bekend. Maar wat te denken van de gevoelswaarden?
Subjectieve waarneming en computers
Fysiek draagt elk organisme een zekere lading met zich mee, een vorm van energie die zich mogelijk ook middels hogere dimensies kan verplaatsen. Deze lading is niet overal in het lichaam van een organisme hetzelfde. Overeenkomstig deze lading heeft de mens een zekere gevoelsbeleving. Als de voeten van een mens warm worden en dus feitelijk meer lading opdoen, neemt die mens deze warmte ook bij zichzelf waar. Bij extreme hitte treedt er zelfs een reflex in werking waarbij de voeten worden teruggetrokken. Alhoewel deze reflexen en waarnemingen wel voor te programmeren zijn in een computer, is het nog de vraag in hoeverre het ook mogelijk is dat die een gevoelsmatig beeld vormt.
David Chalmers heeft hier in meer algemene zin zijn levenswerk van gemaakt, in zijn onderzoek naar, wat hij noemt, de kwalitatieve waarneming. Dit is de waarneming van bijvoorbeeld rood als belevingsvorm. In een interview (Chalmers, 2007) zegt hij dat we nog een lange weg te gaan hebben. Eigenlijk, zo geeft hij toe, weten we nog helemaal niet hoe de kwalitatieve waarneming tot stand komt. Hij vraagt zich af in hoeverre aan de hand van zekere fysieke processen vastgesteld kan worden of een mens een vorm van subjectieve waarneming heeft. In eerder werk (Chalmers, 1996) stelde hij een andere vraag: waarom heeft de mens deze vorm van waarneming en nemen we bijvoorbeeld rood waar als de kleurbeleving van rood?
Voor een computer is rood een register, waarbij een zekere waarde in dat register geladen wordt. Naarmate het rood in een kleur in intensiteit toeneemt, zal deze waarde ook toenemen. Maar deze waarde is een vast getal, zelfs als het mogelijk is meerdere cijfers achter de komma te hebben. In overeenkomst met John Searle zijn metafoor van de Chinese kamer (Searle, 1980) mag geconcludeerd worden dat dit getal geen betekenis heeft voor de computer. Een mens kan in een anderzijds afgesloten kamer Chinese symbolen die aangegeven worden door een doorgeefluik manipuleren aan de hand van een proceshandleiding, zonder hier enige gevoelswaarde of betekenis aan toe te voegen. Waar rood voor de mens een gevoelswaarde heeft, is het voor de computer een waarde zonder gevoel of betekenis. Deze manipuleert slechts de symbolen conform de proceshandleiding in diens programma. Maar waarom krijgt een mens, opgebouwd uit zachte materie, wel een dergelijke beleving mee? En waar ligt de grens tussen harde en zachte materie, als deze wel aan elkaar gekoppeld kunnen worden?
De grens tussen harde en zachte materie is dusdanig te omschrijven, dat harde materie qua functionaliteit een afgebakend domein en bereik heeft, terwijl zachte materie vormbaar is en kan groeien en krimpen. De bestanddelen waar harde materie uit opgebouwd wordt, zijn van oudsher gefixeerd. Dit is aan het veranderen. Met de opkomst van harde materie die zichzelf kan herschikken qua vorm en bestanddelen (Kamimura et al., 2001), begint deze grens stukje bij beetje te vervagen. Hoe klein moeten deze componenten worden, en hoeveel zijn er nodig, wil er subjectieve waarneming kunnen ontstaan? En hoe vast moet de vorm zijn die ze vervolgens aannemen?
Om deze vraag te beantwoorden, lijken we allereerst een taal nodig te hebben waarbinnen we de subjectieve waarneming kunnen beschrijven. Aan de hand van deze taal kan er een weergave gecreëerd worden van hoe de verschillende componenten van een wezen er specifiek uitzien, wil zich subjectieve waarneming voor kunnen doen. Dit vraagt om een zeer specifieke vorm van bewustzijnstheorie. Deze theorie is niet af te leiden van een schroevendraaier of een microchip. maar alleen van iets dat al een subjectieve waarneming heeft. Allereerst zullen we dus bestaande zachte materie moeten onderzoeken in bijvoorbeeld de mens. Pas dan kunnen we een uitspraak doen over harde materie die steeds dichter naar zachte materie neigt.
Het identiteitsprobleem
Om te verklaren waarom de mens een vorm van subjectieve waarneming heeft, is een taal nodig die deze specifieke waarneming logischerwijs kan bevatten. Een favoriete invalshoek van veel filosofen is de metafysica, de hogere fysica die voorbij gaat aan de fysische wereld zoals wij die waarnemen. Deze metafysica bepaalt hoe, aan de hand van hogere interacties, het universum zijn bestaansrecht verdient. Het esoterische vermijdend is deze metafysica zelf wel een bestaand iets. Qua mechanica, dynamica en complexiteit staat ze alleen ver boven ons. De vraag die we ons nu moeten stellen is: ‘Kan deze metafysica de kwalitatieve waarneming beschrijven?’
Ongetwijfeld, maar de metafysica gaat voorbij aan onze waarneming. Jammer genoeg kunnen wij als dusdanig niets over deze metafysica zeggen, anders dan in de vorm van een model. Elk model is feitelijk een metafoor voor de werkelijkheid, maar niet de werkelijkheid zelf. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de wetten van Newton, of hun opvolgers: de relativiteitstheorie, de kwantummechanica, of de verschillende snaartheorieën. Wat is dan het model van de kwalitatieve waarneming? Het antwoord op wat de waarneming van de mens nu eigenlijk is, in de vorm van dit model, zou dan besloten moeten liggen in die waarneming zelf; maar kun je iets vanuit zichzelf bewijzen?
In de praktijk is al gebleken dat een logische taal nog nooit binnen diezelfde taal is bewezen. Wanneer je dat probeert, reduceert deze altijd tot de basisaannames die deze taal vormen. Die aannames zijn de regels die een logische taal hanteert, en als je een regel toetst aan zichzelf, is deze natuurlijk altijd waar. Hiermee worden de conclusies gelijk gesteld aan de aannames, en deze vallen dus tegen elkaar weg. Zo houden we jammer genoeg geen bewijs over, anders dan dat het klopt, omdat we aannemen dat het klopt. Een logische taal is dus niet te bewijzen binnen zichzelf.
Onze kwalitatieve waarneming is in zijn veelzijdigheid ook begrensd. We hebben vijf zintuigen, waarbij de kwalitatieve waarneming als zesde zintuig daarboven hangt. Alles dat de mens waarneemt, wordt ook binnen de grenzen van deze waarneming verklaard. Bij onderzoek naar de kwalitatieve waarneming is het nog maar de vraag of dit onderzoek zin heeft. Vanuit het voorgaande volgt het intuïtieve bewijs dat het onmogelijk is om de kwalitatieve waarneming binnen onze waarneming te verklaren. Het enige dat de mens kan zeggen is: ‘We hebben kwalitatieve waarneming, dus we hebben kwalitatieve waarneming.’ Dit is het identiteitsprobleem.
Conclusies en aanbevelingen
Eigenlijk heeft de mens geen andere mogelijkheid dan te accepteren dat we rood waarnemen als rood en warmte als warmte. De subjectieve waarneming doet zijn naam eer aan, door besloten te zijn in het subject. Er is geen ruimte voor de mens om de subjectieve waarneming buiten zichzelf officieel te bewijzen. David Chalmers legt tegenwoordig de nadruk op de fysieke processen die samen gaan met de kwalitatieve waarneming. Het feit dat intuïtief bewijs officieel niet als bewijs mag gelden terzijde schuivend, is dit misschien helemaal geen slecht idee. Het is waarschijnlijk dat we ons beter kunnen richten op de processen die gepaard gaan met deze kwalitatieve waarneming, dan met de identiteit van deze waarneming zelf.
Zoals eerder werd gesteld moeten we eerst kijken naar de mens zelf. Daarna kunnen we kijken naar herschikkende harde materie, die zich steeds meer als zachte materie lijkt te gaan gedragen. Als we in staat zijn waar te nemen wanneer kwalitatieve waarneming zich voordoet in een mens, dan kunnen we ook aan de hand van deze zelfde processen bij kunstmatige wezens herleiden of ze kwalitatieve waarneming hebben. Dit zal hem liggen in een samenspel van mechanica, dynamica en complexiteit. Tezamen vormen deze de oplossing voor het probleem van de kwalitatieve waarneming, besloten in de zogenaamde belichaming of embodiment van het subject. Hier moeten we dus ook als allereerst naar kijken.
Noten en/of literatuur
Chalmers, D.J., The Conscious Mind: In Search of a Fundamental Theory, Oxford, 1996.
Chalmers, D.J., The Science of Consiousness, youtube, 2007, http://www.youtube.com/watch?v=eX8xtUORDh4 (20 mei 2009).
Searle, J.R., ‘Minds, Brains and Programs’, in: Behavioral and Brain Sciences 3, 3, 1980, pp. 417-457.
Kamimura, A., S. Murata, E. Yoshida, H. Kurokawa, K. Tomita en S. Kokaji, ‘Self-reconfigurable modular robot -experiments on reconfiguration and locomotion’, in: Proceedings of 2001 IEEE/RSJ International Conference on Intelligent Robots and Systems (IROS2001), 2001, pp. 590-597.