Filmcultuur na 1968

Hoe politieke omwentelingen hun weerslag kregen in de cinema

Filmcultuur na 1968

Hoe politieke omwentelingen hun weerslag kregen in de cinema

Veertig jaar geleden was Frankrijk voor even het epicentrum van een wereldwijd gevoelde stroom van protest en verzet. In een golf van breed gevoelde verontwaardiging kwamen frustraties uit alle lagen van de bevolking plotseling aan het oppervlak. Het begon in de studentenbeweging, maar de protesten spreidden zich uit naar arbeiders, politieke facties en andere (linkse) groeperingen. In dit artikel zet ik op een rij hoe het protest zich ontwikkelde, hoe het geïnspireerd werd door en op zijn beurt een inspiratie was voor andere protestbewegingen, en hoe het verzet reageerde op het geweld in de samenleving en oorlogen. Vervolgens onderzoek ik hoe filmmakers in Frankrijk en de rest van de wereld op deze protesten reageerden, en hoe zij het alom aanwezige geweld om hen heen een plek trachten te geven in hun films.

Mei 1968

De heftige studentenprotesten en de daaropvolgende stakingen die het land in mei 1968 in de greep hielden, begonnen aanvankelijk rustig. Studenten protesteerden tegen de slechte staat van gebouwen, het gebrek aan ruimte en een nauwelijks betrokken docentenkorps. Maar omdat de overheid stevig ingreep sloeg de vonk in het vat. Na arrestaties van studenten en een gewelddadig politieoptreden tijdens diverse protestacties kwam het tot een flinke confrontatie op 10 mei. Groepen studenten wierpen barricades op en werden daar aangevallen door een grote politiemacht. Drie dagen later werd de afkeer van het overheidsoptreden door steeds meer lagen van de bevolking gevoeld. Arbeiders sloten zich aan bij de protesten en gingen over tot stakingen en fabrieksbezettingen. Weer twee weken later was de protestbeweging gegroeid tot tien miljoen mensen. Door de verdeeldheid binnen de linkse facties in Frankrijk wisten de Gaulle en zijn Vijfde Republiek echter een wig te drijven in het protesterende kamp. Na onderhandelingen met de PCF (Partie Communiste Française) en de CGT (Confédération Général du Travail) kwam er een einde aan een hete maand. Radicaal linkse partijen waren hevig teleurgesteld in het eindresultaat van alle betogingen, hun doel was het omverwerpen van de Gaulles regering en de stichting van een socialistische staat. Moreel en symbolisch gezien was mei 1968 echter van grote betekenis. In die periode werd gedemonstreerd hoe een relatief klein front een hele natie, en uiteindelijk ook de hele wereld, kon laten zien dat burgers betrokken en van invloed zijn, en dat hun stem gehoord moest worden.

Buiten de protesten in Frankrijk gebeurde er nog veel meer op politiek en cultureel gebied. De tweede helft van de jaren zestig was wereldwijd een hectische periode, en een jarenlang borrelende onderstroom van sociale onrust en politiek protest kwam op vele plekken aan de oppervlakte. Voorbeelden: de moord op Malcolm X, de Praagse Lente en het neerslaan daarvan door een inval van de Sovjet-Unie, de opkomst van de Civil Rights beweging in de VS, de moorden op Martin Luther King jr. en Robert F. Kennedy, en de rellen in Watts (Los Angeles).

Omdat de protesten wereldwijd voorkwamen gaat het te ver om alle onrust op te sommen. Vast staat dat mei 1968 slechts een onderdeel was van universeel gevoelde en tot uiting gebrachte frustraties. De oorlog in Vietnam was een van de grootste bronnen van afkeer, en heeft geleid tot vele betogingen. Politiek gezien waren de kampen tegen die oorlog echter flink verdeeld. In Frankrijk zelf liepen de linkse partijen aan tegen het feit dat de Gaulle tegen de Amerikaanse aanwezigheid in Vietnam was, waardoor beide partijen zich ineens in hetzelfde kamp bevonden.

In de maanden na de beruchte meimaand ontstonden er twee kampen die beiden de samenleving wilden veranderen, maar op een verschillende manier. De radicalen wilden dat via een revolutie doen, en bestonden uit studenten en communisten die de leer van Stalin, Trotski en/of Mao aanhingen (gauchistes). Daartegenover stonden de gematigden die een politiek-bestuurlijke weg kozen. Dat kamp bestond uit de PCF en de CGT (Confédération général du travail). Een gelijksoortige tweedeling ontstond in de VS, waar splintergroeperingen als het SNCC (Students Nonviolent Coordinating Committee), de SDS (Students for a Democratic Society), het CORE (Congress of Racial Equality), aanhangers van Malcolm X en de Black Panthers, en de PFP (Peace and Freedom Party) in meer of mindere mate tegenover elkaar stonden.

Tegencultuur in de cinema

In deze landen werd de opkomende tegencultuur ook weerspiegeld in de cinema. In Frankrijk werd de ECG (Estate générale du cinéma) opgericht: een groep filmmakers, technici en critici die veranderingen voorstonden in de filmindustrie. Omdat de ECG uiteenviel in 19 facties met elk hun eigen agenda kwam er uiteindelijk weinig terecht van alle plannen. Zo waren er meer groepen. SLON (Société pour le lancement des oeuvres nouvelles), Dynadic, Révolutionaires prolétaires en Zanzibar Films. Deze groepen waren onderdeel van een beweging richting een meer sociaalbewuste, politiek-economische en psychologische vorm van cinema. Hierdoor drongen de theorieën van Marx en Lenin (politiek-economisch), Freud, de Saussure en Lacan (psycho-linguistisch) en Althusser (sociaalideologisch) door tot de filmwereld.

De filmmaker die het verst ging in zijn conclusies en de daarop aansluitende paradigmaverandering in zijn werk, was Jean-Luc Godard. Hij was altijd al de meest politiek georiënteerde van de Nouvelle Vague generatie, en met Jean-Pierre Gorin richtte hij in 1968 de Dziga Vertov groep op, de meest radicale van de filmcollectieven uit die periode. De naam komt van de gelijknamige Russische avant-garde filmmaker die voor hen symbool stond voor het gelijksoortige ideologische debat dat in de Sovjet-Unie werd gevoerd na de revolutie van 1917. Het grote verschil is dat het debat daar plaatsvond in een door de politiek gesteund kader, waardoor de vele films die in die periode gemaakt werden artistiek gezien weinig in de weg gelegd werden, mits ze voldeden aan de ideologie. Dit resulteerde in zeer vrije en experimentele vormen van montage, een proces waar filmmakers nu nog steeds de vruchten van plukken. Godard en consorten hadden geen revolutie en moesten derhalve op zoek naar een eigen kader.

Godard maakte klassiekers als Une femme est une femme (1961), Vivre sa vie(1962), Le Mepris (1963), Bande à Part (1964), Alphaville (1965), Pierrot le fou(1965), en Masculine-Feminine (1966). Die films kunnen als een filmisch commentaar op zijn huwelijk en breuk met zijn muze Anna Karina gezien worden. Na die periode raakte Godard onder invloed van de Chinese Culturele Revolutie en het gedachtegoed van Mao, en hij maakte La Chinoise (1967), waarin Maoïsten openlijk discussiëren over het nut van terrorisme, en Weekend (1967). Later keerde hij zich af van zijn films uit de eerste helft van de jaren zestig. Die waren volgens hem ‘bourgeois’, en in vergelijking met de films die hij tot 1973 onder de naam van Dziga Vertov zou maken, waren ze dat op een bepaalde manier ook.

Een andere Franse filmmaker die beïnvloed was door de protestbeweging was Philippe Garrel. In tegenstelling tot Godard, die hij overigens zeer bewonderde, was Garrel een beginnend regisseur in 1968. Qua manier van werken is hij echter in hoge mate gevormd door de Nouvelle Vague. Ook hij was een auteur die met lage budgetten, non-professionele acteurs en een grote eigen inbreng aan zijn films werkte. Wat hem onderscheidde van die generatie was zijn gevoel voor stilte en contemplatie. Zijn films kenmerken zich door zelfanalyse en reflectie, lijken zich te onttrekken aan het filmtheoretisch kader dat de Nouvelle Vague had geïntroduceerd, en sluiten eerder aan bij de psychoanalyse van Freud. Garrels films zijn zeker beïnvloed door de protestbeweging, maar op een geheel andere manier dan de sterk politieke van Godard. Le Lit de la Vierge (The Virgin’s Bed) uit 1969 is daar een goed voorbeeld van. Jezus komt hier in een wereld die hem niet nodig heeft, en hij is een twijfelende en angstige profeet die zich vastklampt aan een overspelige vrouw. Een bijzondere mengeling van religieus en sociaal commentaar, waarmee Garrel vooral de tragiek van de protesten verwoordt. In 2005 keerde Garrel naar het thema terug met Les Amants Reguliers, waarin een studentenromance zich afspeelt tegen het decor van de meidagen in Parijs.

Zabriski Point

Een overgangsfiguur tussen de Europese en Amerikaanse cinema was Michelangelo Antonioni. Na zijn beroemde vervreemdingstetralogie (L’AvventuraLa NotteL’Eclisse, en Il Deserto Rosso) en het geslaagde Blow-up, vertrok hij naar de VS. Antonioni legde een interesse aan de dag voor de toen opkomende Amerikaanse Counterculture, een progressieve maatschappelijke beweging die zich afzette tegen conservatieve sociale normen, de heersende rechtse politiek en de oorlog in Vietnam. Zabriskie Point (1970) gaat over een student die zich onttrekt aan het ideologische debat dat op de universiteit wordt gevoerd en zich terugtrekt in de woestijn.

In Zabriskie Point schiet de massaal jagende politie de student dood, als die het vliegtuig dat hij gestolen heeft op een verlaten weg aan de grond zet. De film start in het Marxistische begrip van het collectief en verschuift dan naar het bourgeois concept van de eenling. De stijl weerspiegelt dat: van documentair naar poëtisch en surreëel. In de woestijnscènes komt de echte protagonist pas naar voren, het landschap. Antonioni maakt in al zijn films sterk gebruik van de ruimte en presenteert die als een leidend plotelement. In Zabriskie Point haakt hij aan bij het Amerikaanse gebruik van de ruimte zoals dat ook naar voren komt in de Counterculturefilms. Bouwend op de weidsheid van het landschap in het westerngenre, bevestigen die dat landschap maar geven er ook commentaar op. In westerns heeft het landschap een metaforische lading. Het staat voor individuele vrijheid en vormt een barrière tegen de oprukkende beschaving die de held wil domesticeren. In de tegencultuur symboliseert het landschap de laatste plek waar jeugdige rebellie zich veilig weet voor een conformerende maatschappij. Maar hier komen de eens positieve symbolen als imperialisme, lotsbestemming en de ‘American dream’ aan een gewelddadig einde.

Geweld

Veel van deze films eindigen met een gewelddadige dood van de protagonist(en), en veelal is hét symbool van Amerikaanse geldingsdrang, de auto, daar direct of indirect bij betrokken. Medium Cool (Haskell Wexler, 1969) speelt zich af in de hete zomer van 1968 in Chicago, tijdens de rellen bij de Democratische Conventie. De film gaat over de politieke en ethische bewustwording van een cameraman bij het nieuws, die erachter komt dat zijn beelden ter beschikking gesteld zijn aan de CIA en de FBI. In een auto-ongeluk aan het einde van de film verliest zijn passagier het leven en raakt hij zelf zwaargewond. In Joe (John G. Avildsen, 1970) richt het geweld zich direct tegen een exponent van de protestbeweging als een marketingmanager (een vertegenwoordiger van het establishment) een drugsgebruiker doodslaat. Geholpen door een conservatieve fabrieksarbeider, die veel bewondering heeft voor die daad, gaat hij op zoek naar zijn dochter die naar de ‘andere kant’ is overgelopen en hippie is geworden. De samensmelting van ‘dood door auto’ en de desillusie van de protestgeneratie wordt het best geïllustreerd in Vanishing Point (Richard Sarafian, 1971). Een ex-agent, ex-marinier en ex-coureur verdient nu een inkomen met het afleveren van auto’s. Hij neemt een onmogelijke geachte opdracht aan, en begint aan een tocht door de VS waarin hij zichzelf met grote snelheid door het land jaagt. Als de media hoogte krijgen van zijn missie wordt die een symbool voor vrijheid en zelfexpressie. De film eindigt met zijn dood als hij zijn auto met hoge snelheid in een politiebarricade boort. In Two-Lane Blacktop (Monte Hellman, 1971) rijden ‘The Mechanic’ en ‘The Driver’ rond door het land, op zoek naar races. Ze pikken een liftster op, ‘The Girl’, en gaan vervolgens de confrontatie aan met ‘GTO’. Een meditatieve racefilm waarin Hellman vooral de leegheid van het landschap, van de mensen en van het leven zelf laat zien.

Een andere regisseur die een brug wist te slaan met de Europese cinema was Aram Avakian. In hetzelfde jaar dat scriptschrijver en auteur Terry Southern het script schreef van Easy Rider, schreef hij ook Avakians End of the Road(1969) Deze bizarre studie naar vervreemding en politieke wanhoop, toont een Amerika dat volledig de weg kwijt is en ten onder gaat aan geweld. Avakian raakte met zijn film aan de radicale standpunten van Godard, en hij ging in zijn nihilisme verder dan enig ander Amerikaans regisseur durfde. Een ander voorbeeld van de nieuwe wind die onder invloed van de protestbeweging ging waaien was The Learning Tree (Gordon Parks, 1969), de eerste Hollywoodfilm die gemaakt is door een zwarte regisseur.

Het geweld in de samenleving dat eind jaren zestig overal in de VS aanwezig was, in de vorm van rellen, demonstraties, politieoptredens, moordaanslagen en ook via de oorlog in Vietnam, manifesteerde zich inmiddels ook in Hollywood. In eerste instantie via het baanbrekende Bonnie and Clyde (Arthur Penn, 1967), waarin twee geromantiseerde criminelen in een kogelregen aan hun einde komen. Deze film maakte de weg vrij voor films als Point Blank(John Boorman, 1967), In the Heat of the Night (Norman Jewison, 1967), M*A*S*H (Robert Altman, 1969) en Hi Mom! (Brian De Palma, 1970).

Geen regisseur ging verder in het gebruik van geweld, en het becommentariëren van de rol van geweld in de samenleving, dan Sam Peckinpah. In 1968 raakte de Vietnamoorlog in een nieuw stadium na het zeer bloedig verlopen Tet-offensief. Peckinpah verwerkte het geweld uit die oorlogsepisode in zijn meest controversiële film tot dan toe, The Wild Bunch(1969). Deze invloedrijke ode aan de western begint en eindigt met een bloedbad, en volgt een bende die een laatste buit wil binnenhalen alvorens met pensioen te gaan. Ze belanden echter middenin de Mexicaanse burgeroorlog van 1913, en door hun vasthouden aan morele codes uit het oude westen gaan ze ten onder. De film bevat enkele van de bloedigste en meest gewelddadige scènes ooit gefilmd, en Peckinpah vertoonde dat geweld ook nog eens als een ballet van kogels, bloed en vallende lichamen. Onschuldigen worden afgeslacht en vrouwen worden gebruikt als schild. Schokkende beelden die Peckinpah bewust inzette tegen het bombardement van geweld dat via de media op het publiek afkwam.

Einde van een tijdperk

In het onderzoek naar deze periode, de impact daarvan op de samenleving en de conclusies die filmmakers van over de hele wereld daaruit trokken is me vooral de enorme omvang bijgebleven. De meidagen in Parijs, de Praagse lente, de anti-Vietnam protesten, de politieke moorden: alles hangt met elkaar samen, zonder dat er een directe link te leggen is. Er groeide een gevoel dat er iets moest veranderen. De ene keer keerde dat gevoel de wereld ten goede, de andere keer werd het met keiharde hand de kop ingedrukt. Filmmakers die reflecteerden op deze periode deden dat of in politiek en sociaalbewust getinte films, of in films waarin ze de rol van het geweld uit deze periode onderzochten. Vast staat dat in diezelfde periode het ‘oude’ studiosysteem zoals dat sinds de jaren dertig in Hollywood functioneerde, ten onder ging. De weg werd vrijgemaakt voor filmmakers die hun eigen ideeën vooropstelden en films wilden maken die geworteld waren in de samenleving. De protesten in mei 1968 en daaraan verwante gebeurtenissen vormden daarvoor de voedingsbodem.

Andere voorbeelden van door de protestbeweging en geweld in de samenleving en oorlogen geïnspireerde films:

Verenigde Staten:
Easy Rider (Dennis Hopper, 1969),
The Last Movie (Dennis Hopper, 1971),
Dirty Harry (Don Siegel, 1971),
The French Connection (William Friedkin, 1971),
Deliverance (John Boorman, 1972),
The Godfather en The Godfather II (Francis Coppola, 1972 en 1974),
Electra Glide in Blue (James William Guerico, 1973),
The Texas Chainsaw Massacre (Tobe Hooper, 1974),
Death Wish (Michael Winner, 1974),
Taxi Driver (Martin Scorsese, 1975).

Andere landen:
Partner (Bernardo Bertolucci, Italië, 1968),
If… (Lindsay Anderson, Verenigd Koninkrijk, 1968),
Performance (Donald Cammell, Verenigd Koninkrijk, 1970),
Polizeifilm (Wim Wenders, Duitsland, 1968),
Gelegenheitsarbeit einer Sklavin (Alexander Kluge, Duitsland, 1973),
Angst essen Seele Auf (Rainer Werner Fassbinder, Duitsland, 1974),
Killed the Family and Went to the Movies (Júlio Bressane, Brazilië, 1969),
The Whistling Cobblestone (Gyula Gazdag, Hongarije, 1971),
WR: Mysteries of the Organism (Dusan Makavejev, Joegoslavië, 1971),
The Sparrow (Youssef Chahine, Egypte, 1973),
Touki Bouki (Djibril Diop Mambéty, Senegal, 1973),
La tierra prometida (Miguel Littin, Chili, 1973),
Jeanne Dielman, 23 Quai du Commerce, 1080 Bruxelles (Chantal Akerman, België, 1975).

Documentaires:
In the Year of the Pig (Emile de Antonio, VS, 1968),
King: A Filmed Record … Montgomery to Memphis (Sidney Lumet en Joseph L. Mankiewicz, VS, 1970),
Coup pour Coup (Marin Karmitz, Frankrijk, 1972),
Milestones (Robert Kramer en John Douglas, VS, 1975),
Le fond de l’air est rouge (Chris Marker, Frankrijk, 1977).

Noten en/of literatuur

1968 and its legacies, ‘Cinema ‘68’, in: 1968 and its legacies, 6 mei 2008,http://www.1968.org.uk/cinema.html (28 augustus 2008).

Harvard Film Archive, ‘Godard, Gorin, Garrel and the Grin Without a Cat’, in: Harvard Film Archive, 11-19 mei 2008,http://hcl.harvard.edu/hfa/films/2008mayjune/may.html (28 augustus 2008).

Hoberman, J., ‘1968 : The Year of Living Dangerously’, in: Village Vioce, 29 april 2008, http://www.villagevoice.com/2008-04-29/film/the-year-of-living-dangerously/ (28 augustus 2008).

Hudson, D.W., ‘May 1968’, in: GreenCine Daily, 27 april 2008,http://daily.greencine.com/archives/005884.html (28 augustus 2008).

Sandhu, S., ‘May ’68: the revolutionary spirit on screen’, in: Telegraph, 12 april 2008, http://www.telegraph.co.uk/arts/main.jhtml?xml=/arts/2008/04/12/bftopten112.xml (28 augustus 2008).

Shafto, S., ‘The new, new wave’, in: The Guardian, 9 februari 2002,http://www.guardian.co.uk/film/2002/feb/09/books.guardianreview (28 augustus 2008).

Sharett, C., ‘Violence – The 1960s and after’, in: film reference,http://www.filmreference.com/encyclopedia/Romantic-Comedy-Yugoslavia/Violence-THE-1960s-AND-AFTER.html (28 augustus 2008).

Totaro, D., ‘May 1968 and After: Cinema in France and Beyond’, in: Offscreen, 22 mei 1998,http://www.horschamp.qc.ca/9805/offscreen_essays/may68.html (28 augustus 2008).

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *