Doding gevolgd door zelfdoding
‘6 januari 2005: Een 38-jarige vrouw uit Zoetermeer doodt in haar woning haar twee kinderen. Daarna doodt ze zichzelf door voor de trein te springen. Het gezin stond bij politie Haaglanden niet bekend als problematisch.’ (ANP 2005)
’21 februari 2006: De vier gezinsleden die dinsdag in hun woning in Huissen werden gevonden, zijn het slachtoffer van een familiedrama. De 38-jarige vader heeft de 37-jarige moeder en hun zoontje en dochter om het leven gebracht en daarna de hand aan zichzelf geslagen.’ (PZC 2006)
’23 oktober 2007: In de Amsterdamse Bijenkorf heeft zich maandagavond een drama afgespeeld. Een jonge vrouw is met een kindje van één jaar van de vierde verdieping gesprongen. De dreumes overleed kort daarop aan zijn verwondingen. De vrouw ligt zwaargewond in een ziekenhuis.’ (Telegraaf 2007)
Dergelijke berichten treffen ons een aantal keer per jaar. Deze zaken worden ook wel aangeduid als dodingen gevolgd door zelfdodingen, ofwel moord-zelfdodingen:1 dodingen, die gevolgd worden door de zelfdoding van de dader. Dit type doding vindt grotendeels plaats tussen gezinsleden. Gezien de aard van de relatie tussen dader en slachtoffer roepen deze dodingen dikwijls gevoelens van afschuw, verbijstering en onbegrip op. Niet zelden wordt in de berichtgeving de term ‘familiedrama’, of ‘gezinsdrama’, toegepast. Deze veelgebruikte benaming behoeft echter enige nuancering. Er zijn verschillende typen moord-zelfdodingen te onderscheiden. Hoewel er in de loop der tijd verschillende classificatiesystemen zijn toegepast (Berman, 1979; Felthous en Hempel, 1995; Hanzlick en Koponen, 1994; Palermo et al., 1997), is die van Marzuk de meest gebruikte (Marzuk et al., 1992). Hierin worden partnerdoding gevolgd door zelfdoding, kinderdoding gevolgd door zelfdoding, gezinsdoding gevolgd door zelfdoding en tot slot doding van niet-familieleden gevolgd door zelfdoding onderscheiden. In dit verband kan worden opgemerkt, dat de term familiedrama, of gezinsdrama, een homogeniteit in zaken van moord-zelfdoding suggereert, die er bij nadere benadering niet lijkt te zijn. Het is daarom wellicht raadzamer te spreken van kinderdoding, partnerdoding, gezinsdoding of een ander type doding gevolgd door zelfdoding.
Doding van niet-familieleden gevolgd door zelfdoding geniet voornamelijk in de Verenigde Staten veel aandacht en vindt veelal plaats op scholen en universiteiten, waar een adolescent met een vuurwapen zijn medestudenten doodt alvorens het wapen op zichzelf te richten of zichzelf te doden in een suicide by cop constructie.2 Het motief voor dergelijke dodingen gevolgd door zelfdoding is te vinden in het idee van payback time: de daders zien de wereld als onrechtvaardig – de slachtoffers zijn vaak willekeurig en representeren deze onrechtvaardige wereld: vanuit het perspectief van de dader moeten zij hiervoor gestraft worden (Hickey, 1991; Mullen, 2004). Gezien de drastisch afwijkende dynamiek die aan dit type dodingen ten grondslag ligt, zal ik me hier voornamelijk bezighouden met dodingen gevolgd door zelfdodingen in gezinsverband. Allereerst zal ik dieper ingaan op de verschillende typen dodingen moord-zelfdodingen. Door een onderscheid tussen de typen dodingen aan te brengen, zal het mogelijk zijn verschillende culturele alsook historische perspectieven aan te brengen, waardoor deze dodingen in een breder kader geplaatst kunnen worden.
Dodingen gevolgd door zelfdoding in Nederland
In totaal hebben er in Nederland in de afgelopen 15 jaar – in de periode 1992-2006 – 106 moord-zelfdodingen plaatsgevonden. Hierbij vielen 140 slachtoffers. Dit komt neer op ongeveer 7 moord-zelfdodingszaken per jaar, ofwel 4% van alle moorden per jaar. Dit is vergelijkbaar met andere Europese landen (Gottlieb, 1987; Millroy, 1993). Het merendeel van de zaken vond plaats tussen (ex)partners (50%), gevolgd door zaken waarin kinderen (19%) en gezinnen (9%) het slachtoffer waren (Liem et al., 2007). Het gegeven dat partnerdodingen frequenter zijn dan kinderdodingen, gevolgd door zelfdoding en gezinsdoding, gevolgd door zelfdoding, druist wellicht in tegen de publieke perceptie. Zoals de bovenstaande krantenartikelen illustreren besteden de publieke media voornamelijk aandacht aan dodingen waarin kinderen het slachtoffer worden. Dergelijke zaken hebben mogelijk een hogere sensatiewaarde dan zaken waarin (slechts) partners het leven laten (Liem en Koenraadt, 2007). Dit was vooral het geval in 1996, waar een aantal mediaberichten over kinderdodingen de suggestie wekten dat er sprake was van een ‘epidemie’. Er werd zelfs een mediastilte geopperd, vanuit de redenering dat ouders aangezet zouden worden tot het doden van hun kind na het lezen van krantenartikelen over een dergelijke doding (Brants en Koenraadt, 1998). Hoewel, zoals hierboven is genoemd, dodingen gevolgd door zelfdodingen zelden voorkomen, is er uit de beschikbare gegevens geen copycateffect te destilleren: dergelijke zaken zijn gelukkig zeldzaam. Door de jaren heen is er geen stijgende dan wel dalende trend te bespeuren.
Gezien de ernst van deze zaken lijken de westerse media alsook de westerse wetenschap de oorzaak voor deze dodingen veelal te zoeken in psychopathologische karakteristieken van de dader. Bij partnerdoding gevolgd door zelfdoding wijst de literatuur naar bezitsdrang van de dader: de angst voor controleverlies over het slachtoffer kan uitmonden in (fataal) geweld wanneer zij hem afwijst of dreigt de relatie te verbreken (Bourget et al., 2000; Dutton en Kerry, 1999; Morton et al., 1998). Sommigen beschouwen de dader in eerste instantie als suïcidaal en zien zijn zelfdoding als gepland, terwijl anderen geloven dat de zelfdoding ontstaat uit berouw over de eerder gepleegde moord (Berman, 1979; Guttmacher, 1960; Henry en Short, 1954; Lester en Lester, 1971; Stack, 1997). Een ander type partnerdoding gevolgd zelfdoding betreft het zogenaamde zelfdodingspact. Hoewel een dergelijk pact ogenschijnlijk bestaat uit twee vrijwillige (oude en zieke) deelnemers, laten studies zien dat vaak de mannelijke deelgenoot zijn partner aanspoort om mee over te gaan tot zelfdoding (Fishbain et al., 1984; Hemphill en Thornley, 1969; Rosenbaum, 1983, 1990; Young et al., 1984). In dit perspectief vindt het zelfdodingspact eveneens zijn wortels in de aanwezigheid van (pathologische) bezitsdrang.
Onder bepaalde typen kinderdoding is bezitsdrang eveneens een belangrijk thema. Bij dergelijke dodingen kunnen kinderen het slachtoffer worden van een weloverwogen poging om de partner te laten lijden (Holden et al., 1996; Wilson et al., 1995). Dit wordt ook wel het medeacomplex genoemd, verwijzende naar de mythe waarin Medea haar man wil laten lijden door hun kinderen te doden. In dit verband worden zij niet zelden gezien als bezit van de dader: als hij ze niet kan hebben – door bijvoorbeeld het verlies van voogdij na een scheiding – dan kan zij (de moeder van de kinderen) ze zeker niet hebben.
Een ander type kinderdoding is die van de extended suicide. Zoals deze term suggereert, worden de kinderen gezien als een verlengd deel van de dader, dat wordt meegenomen in de eigen dood.3 In dergelijke zaken is de relatie tussen het kind en de dader niet zelden symbiotisch van aard: in de perceptie van de dader is er nauwelijks een grens aan te brengen tussen de ‘zelf’ en de ‘ander’. Dit heeft als gevolg dat in dergelijke ouder-kind relaties suïcidale gedachten en gedragingen niet beperkt blijven tot de ouder, maar het kind hiervan deelgenoot wordt gemaakt. In tegenstelling tot medeadodingen staat hier de eigen suïcide centraal – de motieven van de dodingen worden als pseudoaltruïstisch geduid: ouders nemen het besluit dat er niemand anders is die voor de kinderen kan zorgen als zij besluiten tot zelfdoding (Marleau et al., 1999; Messing en Heeren, 2004; Milroy, 1995; Somander en Rammer, 1991; West, 1965). Depressieve en/of psychotische stoornissen zijn hierbij veelvoorkomend.
Gezinsdodingen gevolgd door zelfdodingen vormen een overlap tussen kinderdoding enerzijds en partnerdoding anderzijds. Hoewel de motieven voor dit type doding zeer divers zijn, wijst eerder onderzoek door Frazier naar het suicide by proxy type en het murder by proxy type (Frazier, 1975). Het eerste verwijst naar de echtgenoot en vader die wanhopig is over het lot van zijn gezin en niet alleen zichzelf van het leven berooft, maar ook zijn vrouw en kinderen ombrengt, om hen te beschermen tegen geanticipeerde pijn en lijden, zoals armoede door verlies van een baan of door echtelijke conflicten. Dit type doding vertoont veel overeenkomsten met de extended suicide: de dader doodt zijn gezinsleden uit pseudoaltruïstische bewegingen. De murder by proxy verwijst naar zaken waarin de moord-zelfdoding primair een moord is. In deze gevallen kan de oorzaak van de doding gezocht worden in de wraaksfeer. In dit opzicht doodt een man zijn kinderen omdat hij ze als een verlengd deel van zijn vrouw ziet. Deze dodingen lijken sterk op de eerder besproken partnerdodingen, waar bezitsdrang en angst voor controleverlies een grote rol spelen.
In het publieke discours worden moord-zelfdodingen vaak als uniforme, homogene gebeurtenissen weergegeven. Bovendien is er een bepaalde ambivalentie te onderscheiden met betrekking tot deze zaken. Enerzijds wordt er sensationeel over deze zaken gerapporteerd: woorden als ‘drama’ en ‘tragedie’, veelal gepaard gaande met foto’s van bloemen en geëmotioneerde buurtbewoners karakteriseren deze berichtgeving. Anderzijds wordt er een beschuldigende vinger uitgestoken naar de dader; vragen als: ‘Wie vermoordt er nu zijn eigen kind?’ (Ligtvoet, 2007) en uitspraken van onmacht: ‘De buren merkten er niets van’ (Pronk, 2007) en ‘Hij was niet bekend bij politie en hulpverlening’ (Algemeen Dagblad, 2007) tekenen de verhalen over deze dodingen. In deze uitspraken tekenen zich ambivalente gevoelens jegens de dader af: enerzijds wordt deze gezien als geestesgestoord en hulpbehoevend, anderzijds als een monster, die zijn/haar daad weloverwogen en berekenend beging.
Cultuurhistorische perspectieven
In de Romeinse tijd maakte patria potestas het voor de pater familias mogelijk om te bepalen over het leven en de dood van zijn kinderen en slaven: daar waar hij hen leven had gegeven, mocht hij het hen eveneens afnemen. Dit ius vitae necisque (recht over leven en dood) werd veelal voor altruïstische doeleinden aangewend: indien de pater familias niet meer in staat was voor zijn gezinsleden te zorgen, had hij het recht om hen het leven te benemen, om ze zo een ellendige en armoedige toekomst te besparen. In plaats van een zelfzuchtige grondslag om tot doding over te gaan, werd de doding begaan uit het nemen van verantwoordelijkheid, die bij het hoofd van de familie paste.
Dergelijke altruïstische motivatie kan worden teruggevonden in hedendaags Japan, waar verschillende termen gebruikt worden om kinderdoding gevolgd door zelfdoding (oyako shinju) door de moeder (boshi shinju), door de vader (fushi shinju) en gezinsdoding gevolgd door zelfdoding (ikka shinju) aan te geven. De term shinju verwijst letterlijk naar een ‘eenheid van harten’ (Ohara, 1963). Terwijl deze term in eerste instantie gebruikt werd om een zelfdodingspact van geliefden aan te duiden, wordt deze thans ook toegepast op zaken van doding gevolgd door zelfdoding waar de deelname van één van de leden niet vrijwillig is, zoals bij kinderdoding gevolgd door zelfdoding. In het gebruik van deze term ligt de zelfdoding van de ouder besloten in de ‘eenheid’ met het kind, in plaats van de nadruk op de doding (Takahasi en Berger, 1996). Vanuit dit perspectief wordt de dader bezien met compassie en medelijden.4 Dit perspectief kan geplaatst worden in een breder cultureel spectrum van de rol van schuld en schaamte. Vergeleken met landen in West-Europa en de Verenigde Staten, waar schaamte veelal wordt gepersonaliseerd en geïnternaliseerd, is er in Japan niet slechts sprake van gepersonaliseerde schaamte, maar van gedeelde schaamte. In deze opvatting is de mens niet slechts een autonoom individu, maar een deel van een groep. Wanneer een schaamtevolle gebeurtenis het individu treft, treft dit indirect de groep waartoe het individu behoort – variërend van de werkomgeving tot de eigen familie. Om de schaamte voor de groep te beperken dan wel te vermijden, beneemt diegene, die verantwoordelijk wordt gehouden voor een schaamtevolle gebeurtenis, de schaamte op zich door zichzelf van het leven te benemen. Op die manier spaart hij de groep (Doi, 1973). In de eerder genoemde fushi shinju beneemt een vader niet alleen zijn eigen leven, maar ook het leven van diegenen voor wie hij dient te zorgen, om op deze manier de schaamte van de groep waartoe hij behoort te beperken. Financiële motieven staan hierbij veelal centraal. Boshi shinju, daarentegen, wordt eerder begaan uit emotionele overwegingen. In deze gevallen vormt de (symbiotische) band tussen de moeder en het kind de achterliggende reden voor de doding. Het kind wordt als het ware als een verlengd deel van de eigen persoon gezien. Zelfdoding is dusdanig ingeworteld in de Japanse samenleving dat het werd beschouwd als een acceptabele manier om aan een ondraaglijke situatie te ontkomen. Naar Japans recht was boshi shinju dan ook een geprivilegieerde vorm van doodslag (Davenport en Davenport, 1977).
Desondanks moet worden benadrukt dat individuen die shinju uitvoeren niet de norm in de Japanse samenleving vertegenwoordigen – deze daad vormt geen voorgeschreven oplossing voor problemen. Takahashi en Berger benadrukken dan ook dat suïcidale Japanners blootstaan aan dezelfde risicofactoren als in West-Europese landen (Takahashi en Berger, 1996). Literatuur over dit fenomeen richt zich voornamelijk op de culturele dynamiek van oyako shinju, wat de complexiteit van de problematiek negeert.
Moord-zelfdoding herzien
Eerder is de westerse dynamiek rond moord-zelfdodingen behandeld; in gesimplificeerde vorm staan hier enerzijds de pathologische bezitsdrang en anderzijds pseudoaltruïstische motiveringen centraal. De laatstgenoemde motiveringen prevaleren onder kinderdodingen gevolgd door zelfdodingen en in gezinsdodingen gevolgd door zelfdodingen. Vanuit westers perspectief worden altruïstische grondslagen voor de dodingen veelal bezien in een kader van psychopathologie, waar depressieve en/of psychotische stoornissen gepaard gaande met suïcidale denkpatronen centraal staan. Men kan zich echter afvragen in hoeverre soortgelijke altruïstische overwegingen zich in een historisch dan wel cultureel vacuüm bevinden.
Daar in de vroege geschiedenis de Romeinse man des huizes het recht werd gegeven om diegenen te doden waar hij niet meer voor kon zorgen, zo lijkt vanuit westers perspectief het gezinshoofd dit recht te nemen, om zijn gezinsleden voor (ir)reëel lijden te behoeden. Men kan zich eveneens afvragen, in hoeverre er een wezenlijk onderscheid tussen de oyako-shinju en de westerse variant van de extended suicide is aan te brengen. Met andere woorden, in hoeverre men kan spreken van een cultuur specifiek fenomeen ofwel een universalistisch fenomeen. Verklaringen voor pseudoaltruïstische motieven, die ten grondslag liggen aan een deel van de kinder- en gezinsdodingen, worden in het Westen veelal bezien in de context van psychopathologie, terwijl vergelijkbare motieven in Japan lijken te worden toegeschreven aan cultureel gevormde groepsdynamica. Waar de dader, gedreven door schuld en schaamte, op compassie kan rekenen in Japan, zo wordt de westerse variant van de kinder- of gezinsdoder bezien met gevoelens van afschuw en worden hem egoïstische drijfveren toegedicht. Mogelijk ontkent de eenzijdige aandacht voor culturele verschillen de overeenkomsten die er bestaan tussen daders van extended suicide over lands- en cultuurgrenzen heen (Kleijer-Kool, 2004).
De mediaberichtgeving en publieke opinie lijken te worstelen met het plaatsen en begrijpen van incidenten waarin de dader van een doding tot zelfdoding overgaat. Mogelijk kunnen historische en culturele perspectieven bijdragen aan het doorbreken van de schijnbare uniformiteit en actualiteit van deze zaken.
Noten
1. Het Engels kent de term homicide-suicide ofwel murder-suicide. Daar waar de eerste term verwijst naar zowel moord en doodslag gevolgd door zelfdoding van de dader, verwijst de tweede slechts naar de gerechtelijke term ‘moord’ gevolgd door zelfdoding. Omwille van simplificatie wordt in dit artikel uitgegaan van de term ‘moord-zelfdoding’, ook al omvat deze, strikt genomen, niet de categorie ‘doodslag’. Wanneer er in de tekst gesproken wordt over de categorie ‘moorden’ of ‘dodingen’, omvatten deze zowel moord als doodslag. De term ‘zelfdoding’ wordt verkozen boven de term ‘zelfmoord’, aangezien het laatste impliceert dat er sprake is van een strafbaar feit.
2. Suicide by cop wordt gedefineerd als een incident waarin een suïcidaal individu tracht gedood te worden door de politie, hiermee gelijkenis vertonend met een moord-zelfdoding. In de literatuur komt dit type zelfdoding vooral voor bij daders van massamoord. Onderzoek naar dit type daders laat zien dat zij bereid zijn te sterven tijdens en/of na het voltooien van de moord (Andersen, 2001; Cantor, 2000; Mullen, 2004).
3. Näcke (1908) was de eerste die dit fenomeen aanduidde als Erweiterter Selbsttötung, of als een extended suicide. In deze term zit als het ware de perceptie van de dader besloten, die het slachtoffer als een verlengd deel van hem/haarzelf beschouwt.
4. Dit blijkt onder andere uit de geruchtmakende rechtszaak The People vs. Kimura (1985). Nadat Kimura, een Japans-Amerikaanse vrouw, had vernomen dat haar man ontrouw was geweest, liep ze met haar twee kinderen de zee in. Hoewel zij op tijd kon worden gered, overleefden haar kinderen het niet. Naar Amerikaans perspectief werd zij als moordenaar van haar kinderen beschouwd en werd hiervoor terecht gesteld. De Japans-Amerikaanse gemeenschap verzamelde echter enkele tienduizenden handtekeningen, waarin ze door de culturele achtergrond van dit gebruik gesteund werd.