Bermmonumenten als plekken met betekenis
Bermmonumenten: iedereen weet er wel een paar te staan, en vaak ook nog wel iets van de achtergrond. Bijna iedereen weet met ogenschijnlijke zekerheid dat ‘het’ er steeds meer worden. Maar dan houdt de kennis vaak op. Hoeveel bermmonumenten zijn er eigenlijk in Nederland? En waar? Voor wie worden ze opgericht en door wie? Uit welk motief? Hoe zien ze eruit? Worden ze na oprichting ook regelmatig onderhouden? Blijven ze lang staan? Dit zijn de vragen die in dit artikel behandeld zullen worden.
Bermmonumenten zijn duidelijke markeringen van de plek waar iemand, of meerdere personen, het leven verloren in een verkeersongeluk. Het ongeval veranderde het karakter van de plek enorm voor de betrokkenen: zowel voor de slachtoffers als de nabestaanden. Voorheen was het een stukje anonieme wegberm, een plek zonder enige eigen betekenis, een non-place. Door het ongeval werd het een plek met juist een heel sterke, diep emotionele betekenis. Door de oprichting van het bermmonument communiceren de nabestaanden die betekenis naar de buitenwereld.
De belangstelling voor bermmonumenten is in de wetenschap opvallend geringer dan in het leken- en populaire discours. De bestaande literatuur is vooral afkomstig uit het vakgebied van de culturele antropologie. Het betreft veelal kwalitatieve beschrijvingen, gebaseerd op een beperkt aantal monumenten in een relatief klein gebied. Illustratief is de invloedrijke studie van Hartig en Dunn, waarin 39 bermmonumenten rond de plaats Newcastle in New South Wales, Australië, geanalyseerd zijn (Hartig en Dunn, 1998). Wellicht verklaart het onderzoeksgebied, dat een grote arbeidersklasse kent, waarom ze bermmonumenten zien als een masculiene verheerlijking van een macho-levensstijl: ‘Roadside memorials function as conservative memorials of youth machismo; of heroic aggression, disregard for safety and egocentrism.’ (Hartig en Dunn, 1998, p. 5) Deze interpretatie ontlenen ze aan teksten op de monumenten en aan hun vormgeving. Daarin zijn vaak onderdelen van het ongevalsvoertuig, expliciete verwijzingen naar drankgebruik (bierflesjes, etiketten, logo’s, etc.) opgenomen. Ook andere onderzoeken naar bermmonumenten zijn relatief vaak afkomstig uit landen die geclassificeerd kunnen worden als relatief masculien: Australië, de Verenigde Staten, Mexico (Hofstede, 1995). Nederland kan gezien worden als een heel ander land. Geert Hofstede rangschikte Nederland op zijn dimensie masculiniteit-feminiteit als extreem feminien (Hofstede, 1995, p. 111). Zijn meest recente dataset (zie hiervoor zijn website:http://www.geerthofstede.com) plaatst Nederland, op Zweden en Denemarken na, als het meest feminiene land van de in totaal 69 onderzochte landen. Australië, de Verenigde Staten en Mexico staan daarentegen op positie 49, 50 en 61. Daarom lijkt Nederland een interessant gebied om de betekenis die met bermmonumenten gecommuniceerd wordt nader te analyseren.
Voor ons onderzoek hebben we zoveel mogelijk bermmonumenten opgespoord en de belangrijkste kenmerken beschreven. Dat heeft tot nu toe geresulteerd in een database waarin 326 bermmonumenten, voor 342 slachtoffers, opgenomen zijn. De locatie van 227 monumenten is inmiddels vastgesteld.
Spontane en permanente monumenten
Het lijkt zo te zijn dat het oprichten van bermmonumenten een relatief recent fenomeen is. Hoewel het oudste monument dat in de database opgenomen is uit 1934 stamt, dateert meer dan driekwart uit de 21e eeuw. Het kan echter ook betekenen dat de levensduur van bermmonumenten vrij kort is, zodat de oudere al weer verdwenen zijn. Dit kan samenhangen met de constatering dat er twee typen bermmonumenten bestaan: de spontaan opgerichte en de permanente. De spontane worden meteen na een ongeval opgericht, met behulp van voorradige materialen, en zijn meestal opvallend van vorm. Kenmerkend zijn de vele bloemen, knuffels en andere persoonlijke attributen. Soms wordt dit type monument na verloop van tijd vervangen door een meer ingetogen, permanent monument. In sommige gevallen zelfs vormgegeven door kunstenaars. De spontane monumenten worden vaak opgericht door vrienden van het slachtoffer, terwijl het initiatief bij de permanente monumenten meestal bij de ouders ligt.
Opvallend aan de vormgeving van beide soorten monumenten is de relatieve afwezigheid van masculiene elementen, zoals onderdelen van het voertuig, andere symbolen voor snelheid en dapperheid of symbolen die alcohol- en drugsgebruik verheerlijken. De symbolen die het meeste voorkomen bij bermmonumenten in Nederland zijn bloemen, vlinders, harten en knuffeldieren. In de standaardliteratuur, bijvoorbeeld The Sage dictionary of cultural studies (Barker, 2004), worden deze vooral geassocieerd met als feminien beschouwde eigenschappen, zoals kwetsbaarheid, vergankelijkheid, onschuld en tederheid.
Daarnaast zijn er nogal eens persoonlijke verhalen en gedichten over of voor de overledene. Die indiceren het persoonlijke en intieme karakter van het monument. Ook dat stemt niet overeen met de als masculien beschouwde eigenschappen zoals onverschilligheid en egocentrisme. Zelfs wanneer masculiene symboliek wel voorkomt, wordt deze vaak ‘verzacht’ met feminiene elementen. Er zijn voorbeelden van bermmonumenten bestaande uit bierflessen of afbeeldingen van motorvoertuigen, met daarnaast ook vlinders, hartjes en/of gedichten.
Deze keuzes in design kunnen ook te maken hebben met de leeftijd en het geslacht van de slachtoffers. In de buitenlandse literatuur lijkt, soms wat gemakkelijk, want gebaseerd op kleine aantallen, geconcludeerd te worden dat bermmonumenten in meerderheid voor jonge mannen opgericht worden (Owens, 2001; Weisser, 2004; Hartig en Dunn, 1998). Ook in onze database is driekwart van de slachtoffers van het mannelijke geslacht, met een duidelijke oververtegenwoordiging van de leeftijdsgroep van 18-22 jaar.
Maar het is de vraag of de dominantie van de groep jonge mannen in absolute aantallen ook in relatieve zin opgaat. Verwacht mag immers worden dat ook onder de slachtoffers van verkeersongevallen jonge mannen oververtegenwoordigd zijn. We hebben daarom de relatieve kans geschat dat er voor een slachtoffer van een verkeersongeval een bermmonument wordt opgericht. Hierbij is de invloed van het ongevalsjaar, de leeftijd en het geslacht van het slachtoffer bekeken. Het blijkt dat de eerder genoemde aspecten een positief effect hebben op een oprichting, hoewel het effect van het ‘geslacht’ niet significant is. Bermmonumenten worden dus relatief steeds vaker opgericht voor kinderen en jongeren, maar zeker niet alleen voor mannen.
Motivaties
Uit de vakliteratuur blijkt dat het plaatsen van bermmonumenten erop duidt dat er een wens is om nieuwe vormen van rouwverwerking te construeren. Blijkbaar kennen de traditionele rituelen, voorzien door autoriteiten zoals de kerk en de overheid, beperkingen. Hierdoor gaan mensen, meer dan ooit, op zoek naar passende rituelen. Dergelijke veranderingen krijgen al snel het stempel postmodern opgeplakt (Howarth, 2007, p. 260).
Tegenwoordig zijn moderne samenlevingen erg succesvol in het bedwingen van de dood. In de gevallen dat de controle hierover ontbreekt, lijkt de vraag naar spontane herdenkingen toe te nemen. Helemaal in gevallen waar de dood plotseling, onverwachts en gewelddadig optreedt, zonder waarschuwing en de gelegenheid om afscheid te nemen. Naast de traumatische aard van verkeersongevallen, zijn het ook voornamelijk jonge mensen die overlijden in het verkeer. Deze slachtoffers worden als sociaal onacceptabel gezien. Het oprichten van een bermmonumenten lijkt een manier om met de dood van deze slachtoffers om te gaan. Dat sociaal onacceptabele karakter van een verkeersdood kan zichtbaar en daarmee wellicht meer aanvaardbaar gemaakt worden door de plek van het ongeval te markeren. Dat is niet alleen de plek waar het slachtoffer overleden is, maar ook de laatste plaats waar de persoon nog leefde. Dit gegeven blijkt voor de oprichters van bermmonumenten erg belangrijk te zijn.
‘Ja, dan sta ik daar en dan denk ik van: dit is het laatste wat hij gezien heeft. Hier leefde hij nog. Snap je wat ik bedoel? Dat en dat heeft hij nog gezien. Daardoor is het zo dierbaar, die plek. Dat blijft je trekken.’ (moeder)
‘Hier is [hij] overleden. Hier is hij voor het laatst geweest: dit is zijn plekje.’ (moeder)
Het zichtbaar maken van de plek des onheils kan zo onderdeel worden van een nieuw rouwritueel, door het verdriet van het verlies en tegelijk de woede over wat er gebeurd is te communiceren naar andere weggebruikers. Het beantwoordt ook aan de behoeftes om ‘iets te doen’, anderen te wijzen op het gevaar van het verkeer en de eindigheid van het leven (Weisser, 2004; Collins en Rhine, 2003).
In de 17 interviews die tot nu toe afgenomen zijn, komen al deze motieven om een bermmonument op te richten inderdaad naar voren. Dominant bleken het herinneren van het slachtoffer en de markering van de plek.
‘Voor mij is het gewoon een hele bijzondere plaats. Hè, ik bedoel, je kunt gaan zeggen: het is een rare plaats, daar is het gebeurd. Dat hoor je ook veel om je heen hoor. Maar voor mijn eigen beleving is dat de laatste plaats waar hij was. En dat moest in mijn beleving gewoon gemarkeerd worden, van: hier is gewoon iets heel ergs gebeurd.’ (moeder)
De bermmonumenten markeren plekken die voor de nabestaanden een speciale, in sommige gevallen zelfs spirituele, betekenis hebben. Toch sluit dit geen gevoelens van verdriet en woede uit, maar worden de achterblijvers juist op die plek geconfronteerd met het dodelijke ongeval.
‘Die plek is voor ons een hele pijnlijke plek.’ (moeder)
‘Voor mij overheerst dat: woede en ontzettend veel verdriet. Als ik daar weer kom; gewoon het feit dat ik dan weer geconfronteerd word, ook in gedachte, dat hij op zo’n verschrikkelijke manier aan het eind van zijn leven gekomen is. En ja, het feit dat het voor mij nog steeds een onnodig ongeval is geweest.’ (vader)
‘Daar komt mijn boosheid naar boven.’ (vader)
Duidelijk is ook dat het de nabestaanden gaat om een persoonlijke plek. De juiste locatie wordt van groot belang gevonden, daarom zou een algemeen monument voor verkeersslachtoffers het eigen bermmonument niet kunnen vervangen.
‘Het is juist die plek waar het om draait.’ (moeder)
‘Wat heb je nou aan een monument op een punt, terwijl overal de ongelukken gebeuren. Ik vind gewoon, het hoort, ook al is het maar een krans, ook al is het maar een kruis, gewoon in de buurt van waar het gebeurd is.’ (moeder)
Conclusies
In dit paper hebben we Nederlandse bermmonumenten beschreven. Ze bleken op een aantal punten af te wijken van het beeld dat in de buitenlandse literatuur geschetst is. De monumenten lijken vooral opgericht te zijn om jonge mensen te herinneren, waarvan de dood als onrechtvaardig gezien wordt. De slachtoffers zijn vooral jonge mensen en dus vaak kinderen, zowel mannen als vrouwen. Mede daarom wordt in de vormgeving van het monument relatief vaak gekozen voor het symboliseren van het slachtofferschap, van de kwetsbaarheid van jonge verkeersdeelnemers en van de onrechtvaardige vergankelijkheid van het leven.
Dat verklaart mede waarom de oprichters benadrukken dat het voor hen zo belangrijk was om iets persoonlijks te doen op de locatie van het ongeval. Het oprichten van het monument op zichzelf maakt de onrechtvaardigheid van het gebeurde zichtbaar en zo de acceptatie (hopelijk) makkelijker. Daarvoor is het belangrijk dat het monument op de plaats van het ongeval staat. De meeste monumenten bevatten bovendien, naast symbolen van kwetsbaarheid en vergankelijkheid, zoals vlinders, ook persoonlijke attributen, zoals knuffels en zelfgeschreven gedichten.
Noten en/of literatuur
Barker, C., The Sage dictionary of cultural studies, London, 2004.
Collins, C.O. en Rhine, C.D., ‘Roadside memorials’, in: Omega-Journal of Death and Dying 47, 3, 2003, pp. 221-244.
Hartig, K.V. en Dunn, K.M., ‘Roadside Memorials: Interpreting New Deathscapes in Newcastle, New South Wales’, in: Australian Geographical Studies 36, 1, 1998, pp. 5-20.
Hofstede, G., Allemaal andersdenkenden: omgaan met cultuurverschillen, Amsterdam, 1995.
Howarth, G., Death and dying; a sociological introduction, Cambridge, 2007.
Owens, M., ‘Louisiana Roadside Memorials: Negotiating an Emerging Tradition’, in: Santino, J., Spontaneous shrines and the public memorialization of death, New York, 2001.
Weisser, J.A., Micro sacred sites: the spatial pattern of roadside memorials in Warren County, Ohio, Cincinnati, 2004.