Criminaliteit als instrument van de macht

Criminaliteit als instrument van de macht

Veel teksten over criminaliteit beschrijven en bekritiseren dit begrip van binnenuit. Dat wil zeggen dat deze teksten uitgaan van het ‘waarom’ en het ‘wie’. Wie of wat zijn criminelen, waarom zijn zij crimineel, wie zijn het die hen straffen en waarom straffen zij hen? Maar wat gebeurt er wanneer wij spreken van criminaliteit, wanneer wij iets criminaliteit noemen en wanneer wij straffen? Door de vraag te stellen ‘wat gebeurt er?’ stelt men voor om criminaliteit aan de buitenkant te bekijken. Dat deze vraag minder aantrekkelijk is, wordt al gauw duidelijk: er wordt gevraagd om een materiële blik die waardeoordelen in ieder geval tijdelijk aan de kant schuift. Een onderzoek met dit uitgangspunt kan bij het tegenkomen van een confronterende gang van zaken geen toevlucht nemen tot termen als ‘rechtvaardigheid’, ‘mensenrechten’ of psychologische waarheden. Hij kan bij het openbreken van een oncomfortabel perspectief de blik niet afstoppen met het noemen van een onzichtbaar of duister principe. Deze wijze van onderzoeken is bij uitstek die van Michel Foucault (1926-1984).

Foucault verrichte historisch, materialistisch onderzoek. Om te kunnen vatten wat wij nú aan het doen zijn, moet men bestuderen wat er in de aanloop naar het heden feitelijk is gebeurd. Op deze wijze heeft hij ook de gevangenis en haar maatschappelijke functioneren bestudeerd. Dit onderzoek is gebundeld in het boek Surveiller et Punir (Gallimard, 1975). In dit werk beschrijft Foucault de wijze van straffen tot halverwege de achttiende eeuw en vervolgens het straffen vanaf het begin van de negentiende eeuw, bekeken vanuit veel verschillende invalshoeken. Hij beperkt zich bijvoorbeeld niet tot de penitentiaire wetenschap of de criminologie, maar bestrijkt ook de geschiedenis van politieke conflicten of die van het ontstaan van de ‘oefening’ in relatie tot het thema van het straffen. 

Bij het bespreken van Foucaults visie op criminaliteit zal ik voornamelijk hoofdstuk 4, getiteld ‘De gevangenis’, gebruiken. Dit hoofdstuk wordt min of meer geheel doorlopen. In de eerste plaats wil ik kort een beeld geven van het straffen tot halverwege de achttiende eeuw en het straffen vanaf het begin van de negentiende eeuw. Daarna wil ik aangeven wat Foucault onder ‘disciplinering’ verstaat en hoe dit materialiseert in de vorm van de gevangenis. Vervolgens komen we aan bij de werking van het koppel kennis/macht in relatie tot de delinquentie. Dan zal Foucaults kijk op de werking van de drieledige machine van gevangenis, delinquentie en politietoezicht weergegeven worden. Ook de politieke inzet van dit mechanisme binnen de samenleving wordt besproken. Tot slot volgt er een korte evaluatie. 

De overgang naar een nieuwe manier van straffen

Tot grofweg halverwege de achttiende eeuw kende men het spektakel van de lijfstraf. Dit ritueel vond plaats in aanwezigheid van het volk. Het gevaar van een massale opstand was altijd aanwezig: niet zelden dreigde de toekijkende menigte de terechtstelling over te nemen, ofwel door de veroordeelde te lynchen, ofwel door de beul te belagen. De lijfstraffen waren dus broeihaarden van een massale verstoring van de uitvoering van de wet. 

In de tweede helft van de achttiende eeuw verdwenen de lijfstraffen langzaam. De lijfstraf werd vervangen door de detentie als basisinstrument voor de wettelijke bestraffing. Vanaf het begin van de negentiende eeuw verspreidde de gevangenis zich door de samenleving. De gevangenisstraf bestaat echter niet alleen uit de vrijheidsbeneming zoals die werd verlangd door het rechterlijke vonnis. Foucault beschrijft hoe de detentie de wettelijke straf overschrijdde in de vorm van de disciplinering of ‘verbetering’ van gedetineerden. 

De gevangenis en disciplinering

Vanaf haar verschijnen is de gevangenis gericht op de mechanische aanpassing van individuen. In deze laatste taak schuilt wat Foucault ‘disciplinering’ noemt. 
Met disciplinering duidt Foucault op technieken die erop zijn gericht gehoorzame lichamen te creëren. We kunnen ook denken aan het trainen of drillen van lichamen. Deze disciplinerende mechanismen zijn op vele plaatsen in de samenleving terug te vinden. Zij bestonden voor 1800 ook al, bijvoorbeeld in kloosters en colleges. In deze instellingen werd men onderworpen aan nauwgezette dagschema’s, dagtaken en gedragsvoorschriften. Op het niet naleven hiervan stonden specifieke sancties zoals isolatie of het herhaaldelijk uitvoeren van bepaalde oefeningen. Vanaf het begin van de negentiende eeuw ziet Foucault de disciplinering en haar mechanismen door de hele maatschappij verspreiden. Zij is dan terug te vinden in scholen, tuchthuizen, werkplaatsen, fabriekshallen, kazernes, enzovoort. Binnen deze reeks zou men de gevangenis een extremere vorm van disciplinering kunnen noemen. 

Kort gezegd bestaat de disciplinering binnen de gevangenis uit een nauwgezette regulering van het lichaam. Zij onderwerpt de gedetineerde aan een voortdurend toezicht. Dit toezicht dwingt niet alleen op directe wijze het gewenste gedrag af door een dwingende blik. Hij bestaat ook uit het vastleggen van allerlei oordelen over gedetineerden door het gevangenispersoneel. Dit laatste dient om de biografische waarheid van de gedetineerde vast te stellen. Hier komen we later nog op terug. 

Verder bestaat de disciplinering uit verplichte arbeid. Van dagdeel tot dagdeel wordt bepaald welke handelingen de gedetineerde moet verrichten. De arbeid dwingt de lichamen tot regelmatige bewegingen en maakt onrust en afleiding onmogelijk. Zo wordt de gevangene een radertje in een machine en wordt hij gevormd tot een ‘lege economische vorm’ die in elk productieapparaat ingepast kan worden.

Daarnaast wordt de gevangene geïsoleerd van de samenleving en de andere gedetineerden. Dit gebeurt door middel van een ruimte die als een rastervorm is ingedeeld. Elke ruimte binnen dit raster is verbonden aan een functie. Een werkplaats om arbeid te verrichten, een kantine om te eten, de cel om te slapen, de isoleercel als meest ingrijpende sanctieruimte. Het principe van een geordende ruimte lijkt misschien vanzelfsprekend, maar zij was tot het einde van de achttiende eeuw op relatief weinig plaatsen terug te vinden. In ieder geval niet in een berekende vorm.

Tot slot kent de gevangenis wat Foucault de ‘modulaire aanpassing’ noemt. In de gevangenis kan de straf aangepast worden aan het gedrag door middel van de kennis die verzameld wordt over een gedetineerde. Bijvoorbeeld door de ontzegging van voorrechten, plaatsing in de isoleercel of aanpassing van de totale straf.

De onderlinge werking van kennis en macht ten aanzien van delinquentie

Vanaf haar geboorte diende de gevangenis niet alleen te straffen, maar ook te ‘verbeteren’. De vorming van de gevangenen vraagt om een kennis van het innerlijk, waarbij de biografische waarheid van de delinquent vastgesteld dient te worden. De gevangenis richt zich op het leven van de delinquent. Niet alleen de omstandigheden van de daad zijn van belang, zoals dat vooral geldt voor het rechterlijke oordeel, maar ook de oorzaken van de misdaad. Deze worden gezocht in de levensgeschiedenis, de innerlijke geaardheid, de maatschappelijke positie en de opvoeding. De introductie van dit biografische element laat de misdadiger al bestaan vóór zijn misdaad en het staat uiteindelijk zelfs los van zijn misdaad. 

De vorming of opbouw van dit kennisobject gaat in de ogen van Foucault gelijk op met de bestudering ervan. Het is dus niet zo dat de ‘crimineel’ of ‘delinquent’ vooraf al bestond en dat hij vervolgens is opgemerkt. Het vergaren van kennis is tegelijkertijd het actief vormen van kennis. Het gaat dus niet om een absoluut object of om absolute kennis; de kennis bouwt haar onderwerp en past zich omgekeerd strategisch aan haar kennisdoelwit aan. Het vormen van kennis is verbonden met een machtsuitoefening die haar als waarheid afdwingt en een norm stelt. Voor Foucault zijn kennis en macht nauw met elkaar verbonden.

Aan het begin van de negentiende eeuw werd het rechterlijke oordeel gecombineerd met de psychologie. Het onderzoek door het penitentiaire systeem ging samenvallen met het biografische onderzoek. Uit de vermenging van het straffen met de kennis van het innerlijk ontstond het ‘criminologische labyrint’. Pas binnen dit labyrint kon het ‘gevaarlijke individu’ verschijnen. Foucault heeft een grote afkeer van vormen van kennis die de binnenkant van het hoofd tot onderwerp nemen. Deze kennis spreekt volgens hem over iets dat niet zichtbaar gemaakt kan worden en oefent daarmee op een zeer listige en vergaande wijze macht uit. 

De gevangenis: een structureel ‘falen’ of functioneren?

Foucault constateert dat de verspreiding en vermenigvuldiging van het gevangeniswezen door de samenleving vergezeld gaat van een kritiek die hem bestempelt als de grote mislukking van het strafrecht. De gevangenis draagt niet bij tot een vermindering van de criminaliteit. De detentie leidt tot recidive; de veroordeelden zijn voor een aanzienlijk deel oud-gedetineerden. De gevangenis fabriceert delinquenten door de levenswijze die hun wordt opgelegd, of dat nu bestaat uit afzondering in hun cellen, of door de nutteloze arbeid die ze verrichten waardoor ze later geen baan kunnen vinden. Ook produceert de gevangenis delinquenten door de gewelddadige, of in ieder geval fysieke dwangmiddelen die ze toepast. Hoewel de gevangenis dient te voorkomen dat er een solidaire groep wordt gevormd, is zij de plaats voor overeenkomsten tot toekomstige samenspanningen. En in deze omgeving wordt de jonge delinquent, die voor het eerst is veroordeeld, opgevoed. De voorwaarden van invrijheidstelling veroordelen de gedetineerde tot recidive: hij staat onder toezicht van de politie, hij krijgt een verplichte woonplaats of een verblijfsverbod, hij komt uit de gevangenis met een paspoort dat hij overal moet tonen en waar zijn veroordeling in vermeld staat. Ten slotte fabriceert de gevangenis delinquenten binnen het gezin van de veroordeelde, omdat zij hem opbreekt. Doordat de kostwinner wegvalt worden de leden in armoede gestort en worden zij gedwongen hun toevlucht te nemen tot diefstal en andere illegale praktijken om te overleven. 

Ondanks haar structurele ‘falen’ blijft de gevangenis al ruim 150 jaar lang gehandhaafd. Wanneer men historisch gezien het aantal detentiestraffen vergelijkt met de totale hoeveelheid criminaliteit, dan is haar behoud verbazingwekkend. Dit doet bij Foucault de vraag rijzen of het falen van de gevangenis niet deel uitmaakt van haar functioneren. Misschien zijn de gevangenissen en de straffen niet bestemd om overtredingen te bestrijden, maar eerder om ze te ordenen en te gebruiken. De gevangenis brengt de delinquentie onder in het systeem van disciplinering die het gehele sociale organisme dient te onderwerpen. Het straffen onderdrukt niet alleen de criminaliteit (Foucault spreekt van ‘illegalismen’, vormen van wetsovertreding), maar zij ordent haar en reguleert haar algemene functioneren.

De werking van een drieledige machine

Tegen het einde van de achttiende eeuw en in de eerste helft van de negentiende eeuw raken de vormen van wetsovertreding verstrengeld met sociale conflicten, de strijd tegen politieke regiems, het verzet tegen de industrialisering en tegen de effecten van economische crises. Foucault onderscheidt hierin drie algemene processen. In de eerste plaats krijgen de wetsovertredingen van het volk een politieke dimensie. Zij konden uitmonden in een opstand die zelfs de machtsstructuur kon wijzigen. Omgekeerd hebben bepaalde politieke bewegingen expliciet steun gezocht bij bestaande wetsovertredingen als steun voor hun strijd.

In de tweede plaats ziet Foucault in het verzet tegen bepaalde wetgeving de strijd tegen degenen in wiens voordeel zij werkt. Denk hierbij aan verzet tegen stakingswetgeving ten aanzien van werkgevers, strenge fabrieksreglementen ten aanzien van fabriekseigenaren en grondbezitwetgeving ten aanzien van grootgrondbezitters. 

In de derde plaats werd de kans op overtreding groter, simpelweg door de toename van wetgeving en het verscherpte toezicht. Talloze individuen die in andere omstandigheden nooit een wet zouden hebben overtreden, vervielen nu tot gespecialiseerde misdaad. 

Deze processen hebben nooit volledig kunnen doorzetten, maar ze veroorzaakten wel een grote angst voor een lagere sociale klasse die als misdadig en opstandig werd gezien. Niet langer was de misdaad iets waar elke mens toe in staat was, maar werd zij de eigenschap van een maatschappelijke klasse. Dit werd verklaard door het feit dat het deze klasse ontbrak aan middelen en opvoeding. Zelfs de taal waarin de wet was geschreven was inadequaat, omdat de lagere klasse haar niet verstond. 

De delinquentie is dus die vorm van illegalisme die weliswaar een gevaar vormt, maar die tegelijk te onderscheiden is in categorieën die geordend en gecontroleerd kunnen worden. Een groot deel van de criminelen passeert door de machinerie van de gevangenis. Deze individuen, waarop de delinquentie als het ware wordt vastgeniet door de vaststelling van hun biografische waarheid in de gevangenis en het politietoezicht buiten de gevangenis, zijn in de ogen van Foucault veroordeeld tot criminaliteit. 

Daarnaast is de delinquentie een gebied dat naar de rand van de samenleving wordt geduwd door de controle van de politie. Hier verliest zij haar band met een bevolking die haar zou kunnen steunen en zodoende is de delinquent veroordeeld tot een lokale criminaliteit die politiek ongevaarlijk is en economisch geen consequenties heeft. Indien nodig kunnen de individuen die in dit gebied circuleren er door de politie uit worden gehaald en worden geïsoleerd en gedisciplineerd binnen de gevangenis. 

De politieke inzet van de delinquentie

Foucault ziet de delinquentie dus vooral als een instrument dat gebruikt wordt om een afgezonderd en tegelijk hanteerbaar gebied aan de rand van de legaliteit te creëren. In de negentiende eeuw is een marginaal, min of meer afhankelijk illegalisme geschapen, dat door zijn organisatie tot delinquentie, met het bijbehorende toezicht, gehoorzaamheid garandeert.

Het politieke gebruik van delinquenten in de vorm van verklikkers, informanten en provocateurs was lang voor de negentiende eeuw al een feit. Maar aan het begin van de negentiende eeuw nam dit gebruik heel andere vormen aan: infiltratie van politieke partijen en arbeidersverenigingen, werving van handlangers tegen stakers en oproerkraaiers, en organisatie van een ‘ondergrondse’ politie die nauw samenwerkte met de legale politie. Het buitenwettelijke functioneren van de macht werd voor een deel gewaarborgd door de kracht van een grote groep inzetbare delinquenten.

Volgens Foucault kunnen we stellen dat het strafsysteem met de gevangenis als primair instrument een delinquentie reguleert die andere vormen van wetsovertreding annexeert. Ieder wettelijk verbod schept een veld van illegale praktijken die men kan controleren. Deze praktijken kan men beheersen ten behoeve van een netwerk van winsten en macht van de heersende klasse. Door middel van een netwerk van delinquenten kan men de financiële stroom binnen de illegaliteit kanaliseren in de richting de heersende klasse.

Om de vijandigheid van het volk naar delinquenten toe in stand te houden zette men een algehele verwarringstechniek in. Men gebruikte voormalig gedetineerden als informant, verklikker, stakingsbreker of handlanger. Men verwarde systematisch gewone delicten met overtredingen van de strenge wetgeving op werkboekjes, stakingen, samenscholingen en verenigingen waarin de arbeiders een politieke status eisten. Met grote regelmaat beschuldigde men de arbeidersbeweging ervan opgehitst of zelfs gemanipuleerd te zijn door gewone misdadigers, en men trad in vonnissen vaak strenger tegen arbeiders op dan tegen dieven. Kortom, een verwarringstactiek die tot doel had een permanent conflict te scheppen tussen delinquenten en het volk. 
Daarbij werd door gemengde berichtgeving de delinquentie als een dreiging neergezet. De continue stroom van criminele gemengde berichten maakt het stelsel van gerechtelijke en politiële controle dat de samenleving ordent in crimineel en niet-crimineel aanvaardbaar.

Besluit

Het samenstel van gevangenis, delinquentie en politie vormt in de ogen van Foucault een verfijnde machine. Deze machine maakt de crimineel tot haar eigen onderdeel. Doordat zij de veroordeelde opneemt, straft zij hem en gebruikt zij hem tegelijk. Een van de instrumenten die hierbij wordt gebruikt is de techniek van het disciplineren. Deze disciplinering is volgens Foucault in meer en mindere mate aanwezig in de gehele samenleving. 

De maatschappelijke werking van de gevangenis beschrijft hij zoals zij is aan het begin van de negentiende eeuw. Hij stelt min of meer expliciet dat dit functioneren sindsdien niet wezenlijk is veranderd en dat het zelfs tekenend is voor de samenleving als geheel.

Een tweede element binnen het systeem van de gevangenis is het koppelen van kennis en macht. De uitoefening van macht gaat gepaard met de productie van kennis of (wetenschappelijke) waarheid. Enerzijds oefent het systeem dwang uit en vormt kennis zijn doelwit. Anderzijds verzamelt het kennis over zijn doelwit om de dwang te kunnen legitimeren, verfijnen en uitbreiden. Ook dit mechanisme ziet Foucault verspreid door de gehele maatschappij.

Noten en/of literatuur

Foucault, Michel, Surveiller et Punir, Parijs, 1975.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *