Column: Oma
‘Dat er een vergeten bestaat is nog niet bewezen: wat wij weten is alleen dat de herinnering niet aan onze macht is onderworpen.’
Uit: Friedrich Nietzsche, Morgenrood
‘Wat heb je vandaag gegeten oma?’ ‘Uhm, het was iets met rijst, of uhm nee… uhm, iets met uhm,’ ‘aardappelen oma?’ ‘Ja dat was het: aardappelen.’
Zo gaat het al tijden als ik bij mijn oma op bezoek ben; ze is dement. Je zou kunnen zeggen dat ze langzaam weer terugkeert naar waar ze ooit, 90 jaar geleden, begonnen is: naar het kind zijn. Ze is vaker onrustig, friemelt aan alles wat los en vast zit, alsof ze dingen opnieuw moet ontdekken. Ze kan geen volledige zinnen meer maken en kan vaak de juiste woorden niet meer vinden. Ze maakt de meest wonderlijke smaakcombinaties tijdens de lunch en dat gaat met veel concentratie: eerst de roomkaas, dan de aardbeienjam en dan het gekookte eitje met zout. ‘Haar gebakje’, zoals ze het zelf noemt. Dit gaat vervolgens in kleine hapjes naar binnen.
Het vergeten begon jaren geleden en ging eerst heel langzaam, zo langzaam dat we het eerst niet eens in de gaten hadden. Ze was vaker stil tijdens gesprekken en wist zich niet alles goed te herinneren. Ze kon lange tijd verbloemen dat ze dingen niet meer wist, maar deze fase is inmiddels wel voorbij. Het is alsof alle laatjes met herinneringen in haar hoofd aan het vastroesten zijn en vele definitief niet meer opengaan. Soms zie je in haar ogen de angst dat ze alles kwijtraakt. Ze heeft wel eens gezegd: ‘Het is allemaal leeg in mijn hoofd’, terwijl ze met beide handen haar hoofd vasthield.
Ik herinner me mijn oma als een sterke en zorgzame vrouw, die heerlijk kon koken en heel creatief was. Ik herinner me de herfstvakanties waarin we de prachtigste herfsttafels maakten, het voorlezen uit Pinkeltje vlak voor het naar bed gaan, waar ze heel goed in was. Ze kon geweldig goed weven en maakte prachtige dingen: kussenhoezen, dekens, handdoeken, tafellopers. Ze las veel en hield van wandelen, elke avond na het eten minimaal een half uur. Ze zag er altijd verzorgd uit en ging wekelijks naar de kapper in haar rode autootje: ‘Als je haar maar goed zit’; ik heb het niet van een vreemde. Van die vrouw is inmiddels weinig meer over. Als ik binnenkom kan ze amper nog uit haar stoel komen om gedag te zeggen en haar haar zit plat op haar hoofd. Oma is oma niet meer.
Een aantal weken geleden ging het snel achteruit en inmiddels woont ze in een verpleeghuis. Het is erg wennen om oma te zien in een omgeving waarin ik haar niet kan plaatsen. Toch hoort ze daar ook en krijgt ze hier de zorg die ze nodig heeft. Momenteel herkent ze mij nog en volgens mij vindt ze het fijn om ons, familie, te zien. En hoewel ze het de volgende dag alweer is vergeten dat ik op bezoek ben geweest, hoop ik dat ze het gevoel dat ze had tijdens mijn komst onthoudt.
Heel af en toe zie ik nog iets terug van de vrouw die mijn oma was. Zo zal ik me haar blijven herinneren. En mocht ze mij op een gegeven moment niet meer herkennen, dan zal ik haar blijven vertellen dat zij mijn oma is.